Nu Vlaanderen massaal de duimen kapot scrolt om te zien welke politicus zich nu weer in het pak van Monster, Konijn of Cindy Envy of een ander The Masked Singer-personage heeft gehesen, is het goed in herinnering te brengen dat er in Nederlandstalig België ook politici hebben bestaan die zich onderscheidden door hun verstandelijke vermogens. [lees verder op neerlandistiek.nl]
Vandaag overhandigt koning Filip de Prijs der Nederlandse Letteren aan Tom Lanoye. Als lid van de redactieraad van De Lage Landen mocht ik antwoorden op de vraag: wat is jouw favoriete werk van Tom Lanoye? Een tipje van de sluier: het is een gedicht. Lees meer over de favorieten van mij en de andere Lagelanders op de-lage-landen.com.
Vanaf 1 september 2024 neemt de schrijfarbeider een jaar de tijd om na te denken en zich zonder externe deadlines aan eigen werk en leven te wijden. No hard feelings, maar klopt u in die periode dus niet bij me aan met grote opdrachten! :D
Na een Engelse nu ook een Franse vertaling van het eerdere Nederlandstalige artikel.
Het nieuwe nummer van Internationale Neerlandistiek - het onvolprezen wetenschappelijke tijdschrift voor de internationale neerlandistiek, waarvan ik redactiesecretaris mag zijn - is een themanummer over Frans-, Engels- en Duitstalige literatuur in Vlaanderen, samengesteld door Jan Oosterholt, Mathijs Sanders en Ton van Kalmthout.
Bekijk de volledige inhoud via de website van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek.
Een Engelse vertaling van het artikel op de Lage Landen waar ik eerder over berichtte.
De vooraanstaande Nederlandse socioloog Willem Schinkel heeft geen smartphone. Iedereen vraagt hem: waarom niet? Als antwoord schreef hij dit ‘journaal’, een bundeling van een paar honderd aphonismen. Dat zijn aforismen over het niet hebben van een mobiele telefoon, of een ‘elektronisch afluisterapparaat’, zoals hij het zelf noemt. Gewapend met een stevige theoretische basis en een grote bus taalcreativiteit (mensen die constant op hun smartphone zitten, zijn aan het ‘glazenwassen’) laat hij in zijn puntige stukjes zien hoe inconsequent, onverstandig en onwenselijk onze omgang met mobiele telefoons is. Telecombedrijven spelen met taal om te maskeren dat ze uit zijn op data en winst. En mensen mogen dan wel de hele dag het nieuws volgen op X of andere apps, veel houdbare kennis vergaren ze op die manier niet: ‘Ze weten heel veel, maar steeds net niet. En de helft van de tijd weten ze niet terug te vinden waarvandáán ze iets niet weten.’ Het ergste van al is dat ze door een mobieltje aan te schaffen en het te gebruiken, in feite onbetaalde arbeid verrichten: ze produceren immers informatie die voor providers als handelswaar dient. Die ideeën zijn al een tijd bekend, maar Schinkel weet ze zo treffend en prettig te formuleren dat je na lectuur de sterke aandrang voelt ook jouw spreekijzer in de vuilnisbak te kieperen. ‘Ja,’ schrijft Schinkel in een aphonisme, ‘ik wend al mijn retorische kracht aan om wat vanzelfsprekend is als absurd te doen verschijnen. Dat heet denken.’ [Bart Van der Straeten]
Ongelukkig, ontgoocheld, onverschillig: dat zijn alle personages in het Spaanse toeristenresort in het 25ste boek van Dimitri Verhulst. Terneerdrukkend is het verdriet dat ze met zich meezeulen, te gewoon hun routineuze, in wezen probleemloze leven. Het ‘kakapipitalisme’ gunt hun slechts één cadeautje: een paar dagen vakantie op Mallorca. Hun innerlijke leegte wordt er opgevuld door de bingomiddagen, de flamenco-optredens en de missverkiezingen die animator Alex organiseert. Deze zelfverklaarde expert ‘bellettristisch beffen’ fungeert als ‘theelichtje in het donkere bestaan van de voortploeterende klasse’. Voor de hotelgasten is hij de verpersoonlijking van het Avontuur, het scherm waarop zij hun niet-geleefde leven projecteren. Maar Verhulst schept er genoegen in te laten zien dat Alex’ bestaan niet minder betekenisloos is dan dat van de hotelgasten zelf. Het verlangen iets te betekenen te willen hebben, schrijft Verhulst, is wat ons doet mislukken. We vullen onze leegte op met de leegte van anderen. Dat is een constatering − maar wat is het alternatief? Welk punt wil Verhulst maken met dit grimmige portret van een verwende, apathische samenleving? ‘Bechamel Mucho’ is te zwartgallig om een blijk van mededogen met de voortploeterende klasse te zijn, niet scherp en grappig genoeg voor een satire, en niet verontwaardigd genoeg om een oproep tot verandering te zijn. [Bart Van der Straeten]
Een kraakverse literaire prijs, de Johan Polak Poëzieprijs, bekroont vanaf nu elk jaar (en dat voor minstens 25 jaar) één Nederlandstalige dichtbundel die in de drie jaar ervoor is verschenen met een geldsom van 50.000 euro, een bedrag even groot als dat van de grootste prozaprijs in de Lage Landen. Menige voortploegende verzenboer kan daar toch algauw één à twee jaar schrijftijd van kopen. Een uiterst nobel en noodzakelijk initiatief, want van alle schrijvers zijn dichters toch veruit de armlastigste. Afgelopen vrijdag werd in Amsterdam de allereerste Johan Polak Poëzieprijs uitgereikt aan de Nederlandse dichteres Sasja Janssen. Haar bundel ‘Virgula’, eerder genomineerd voor de Herman de Coninckprijs en de Ida Gerhardtprijs, dateert al van 2021, maar is in alle opzichten een terechte laureaat. Janssens vijfde dichtbundel is niet alleen te lezen als een lichte en speelse ode aan een leesteken (de komma), maar ook als een diepe reflectie op afkomst, trauma en grensoverschrijding. Het lichaam fungeert als ijkpunt en getuige, het is het levende slagveld dat Janssen met fraaie littekens van taal bekleedt. ‘Virgula’ is een uitzonderlijk kunstwerk, dat je niet één, niet twee, maar minstens drie keer moet lezen om iets van de volle reikwijdte ervan te ervaren. En dan ben je er gelukkig nog niet klaar mee. Dik verdiend, dat handvol zilverlingen. [Bart Van der Straeten]
Hij realiseerde buitenissige gebouwen, ontwierp meubels, interieurs en klokken, maakte talloze tekeningen en produceerde grafisch werk. Toch raakte architect Michel de Klerk in de vergetelheid. Een fraaie expositie in het Amsterdamse Museum Het Schip herstelt de man nu in ere als centrale figuur van de Amsterdamse School en plaatst hem in het rijtje architectuurvernieuwers naast Berlage en Dudok. [Bart Van der Straeten - lees verder achter de betaalmuur bij de Lage Landen]
Steeds dreef Jeroen Brouwers dezelfde demonen uit in zijn romans en autobiografische werk. Met zo’n 65 boekwerken in nog geen zestig jaar tijd is Brouwers een van de productiefste schrijvers van zijn generatie. Hij blonk uit in verschillende genres: dagboekaantekeningen, brieven, essays, polemische schotschriften, verhalen en romans. Die genres waren niet altijd even goed te scheiden, en vaak schreef hij een soort fictionele autobiografie. [Bart Van der Straeten - lees verder op literatuurgeschiedenis.org]
Erg opgetogen was Salman Rushdie, schrijft hij in zijn langverwachte memoir ‘Mes’, over de ontvangst van zijn 21ste roman ‘Victoriestad’. Die verscheen zes maanden nadat Rushdie was neergestoken in Chautauqua, in het noorden van de staat New York. Op 12 augustus 2022, 33 jaar nadat de Iraanse ayatollah Khomeini een fatwa over de auteur had uitgesproken, rende een man naar het podium waar Rushdie zou spreken, en hij stak de schrijver ettelijke keren met een mes.
Wereldleiders als Joe Biden en Emmanuel Macron haastten zich om de gewelddaad te veroordelen. Drie dagen lang was het onzeker of Rushdie de aanslag zou overleven. Dat deed hij ternauwernood, en niet zonder fysieke en mentale averij – hij verloor onder meer zijn rechteroog. Maar daar ging het niet over in de recensies van ‘Victoriestad’, en dat waardeerde de schrijver: ‘Geen ‘Arme Salman, laten we lief voor hem zijn’-stukken, maar serieuze betrokkenheid bij het boek als kunstwerk.’
De hamvraag is of ‘Mes’ een boek is dat we als kunstwerk kunnen lezen en beoordelen. Het is expliciet een memoir, een autobiografisch werk waarin Rushdie de aanslag en zijn herstel beschrijft, ‘de cyclus van goed nieuws/slecht nieuws’ die daarbij komt kijken.
Veel aandacht besteedt hij aan de zorg van vrienden en familie die hij mocht ondervinden, die van zijn vrouw Eliza voorop. Daarnaast zoekt hij naar de beweegredenen van ‘de A.’ (de aanvaller, Rushdie weigert hem bij naam te noemen), die zijn oordeel over Rushdie al klaar had na twee bladzijden van zijn werk gelezen en een paar video’s op YouTube bekeken te hebben – ‘Imam Yutubi’, zoals Rushdie de site in een imaginair gesprek met zijn aanvaller noemt.
Ten slotte grijpt hij ‘Mes’ aan om nog een keer ferm te onderstrepen waar hij als auteur en publieke stem voor staat. ‘Taal was mijn mes,’ besefte hij na verloop van tijd: ‘Ik zou geweld beantwoorden met kunst.’ Ook zijn opvatting over religie maakt hij nog een keer expliciet: ‘Ik heb niets tegen religie wanneer ze beperkt blijft tot (de) privéruimte en niet probeert haar waarden aan anderen op te leggen.’ In die zin is ‘Mes’ Rushdies herbevestiging als schrijver. Nu hij er nog blijkt te zijn, raapt hij zijn resten bij elkaar en wordt hij weer wat hij altijd was en ook nog zal zijn.
‘Mes’ kent het verloop van een feelgoodverhaal. In acht hoofdstukken, verdeeld in twee afdelingen (‘Engels des doods’ en ‘Engel des levens’), schetst de verteller in de ik-persoon het proces dat hij doormaakte, van de man die in zijn blikveld opsprong uit zijn stoel (‘het laatste wat mijn rechteroog ooit zou zien’) tot de terugkeer, in het gezelschap van zijn vrouw, naar de plaats van de misdaad. Dertien maanden na de aanslag voelt hij er een ‘lichtheid’, een nieuw ‘geluk’, dat misschien wel een ‘gewond geluk’ is, maar toch fijn aanvoelt.
Het zesde hoofdstuk springt er vormelijk wat uit. De verteller voert er imaginaire gesprekken met de dader: hoe zou hun conversatie kunnen verlopen? Met kennis, logica en rationele argumenten haalt hij de 24-jarige Amerikaan helemaal onderuit. Dat spelletje intellectueel armworstelen is van het begin af een ongelijke strijd, want een clash tussen een wetenschappelijk rationalisme en een magisch wereld- en mensbeeld dat gebaseerd is op desinformatie en indoctrinatie. Van literaire bravoure of werkelijke belangstelling voor de persoon van de dader is in de dialoog geen sprake, maar daar gaat het niet om: Rushdies mes van taal slaat de dader het echte mes uit de hand.
De eerste vier hoofdstukken van ‘Mes’ zijn literair niet geweldig interessant. Rushdie beschrijft er feitelijk, maar ook met humor de fysieke ongemakken en het ziekenhuisleven: ‘Waar ze in ziekenhuizen echt blij van worden, is als een patiënt zegt dat hij ontlasting heeft gehad.’ Zijn relaas, met veel begrijpelijke maar licht sentimentele liefdesverklaringen aan zijn vrouw en zijn naasten, verschilt in weinig van de verhalen die u en ik zouden kunnen vertellen als ze revalideren van een fysiek letsel. Er zijn maar twee plekken in ‘Mes’ waar Rushdie zich de grandioze schrijver toont die we uit zijn romans kennen. In de ene volmaakte passage laat hij zichzelf naar zijn spiegelbeeld in de badkamer van zijn ziekenhuiskamer kijken (‘Een man ziet zijn spiegelbeeld en weet niet zeker of hij zichzelf herkent’). Een tweede hoogtepunt is de lyrische beschrijving van New York, de ‘verhalenzee van beton en staal waarin ik altijd het liefst had gezwommen’, op het moment dat hij na zijn opname in Erie, Pennsylvania, eindelijk terug mag naar zijn hometown.
Van een auteur die ‘Middernachtskinderen’ en andere Nobelprijswaardige titels in de vingers heeft, zou je meer verwachten dan ‘Mes’. Het is verre van Rushdies beste boek. Maar het boek ‘dat hij liever niet had moeten schrijven’ moest eruit: ‘Totdat ik de aanslag had behandeld, zou ik niet in staat zijn iets anders te schrijven.’ Dat is nu gebeurd, dat deurtje is gesloten. Nu kunnen we hopelijk weer vooruitkijken naar zo’n goede oude bombastische, virtuoze, stevige Rushdie. Zoals de roman ‘over een mysterieuze, raadselachtige universiteit’ die hij in zijn hoofd had op het moment van de aanslag, een vervolg op ‘Victoriestad’.
Wanneer Salman zijn vrouw Eliza vanaf zijn ziekenhuisbed bedankt voor al haar zorg en al haar werk, antwoordt zij: ‘Jij deed het grootste werk: je ging niet dood.’ Misschien is dat nog de beste mindset om ‘Mes’ mee te lezen: meer dan een literair werk is het, in de letterlijkst mogelijke zin, een teken van leven. [Bart Van der Straeten]
In 2004 krijgt Maggie Nelson telefoon. Er is een verdachte opgedoken voor de moord op haar tante Jane in 1969. Er komen hoorzittingen en in de zomer van 2005 een proces. Dat leidt tot de levenslange veroordeling van Gary Earl Leiterman, die door de jury schuldig wordt bevonden aan moord met voorbedachten rade. Zelf blijft hij ontkennen, maar het DNA-bewijs blijkt doorslaggevend. In ‘De rode stukken’ (★★★☆☆), voor het eerst verschenen in 2007, brengt Nelson verslag uit van de rechtszaak, die ze met haar moeder bijwoont. Zelf noemt ze het een ‘persoonlijke, gecomprimeerde overpeinzing over de relatie tussen tijd en geweld’. Dat is niet onjuist, maar de ondertitel van het boek dekt de lading beter: ‘Autobiografie van een rechtszaak’. De doorbraak in de moordzaak geeft immers aanleiding tot achteromkijken, en Nelsons persoonlijke geschiedenis en die van haar familie vormen het eigenlijke onderwerp van haar reflecties. Hoewel de veroordeling van Leiterman enige rust biedt, blijven vragen onbeantwoord. Zo was er niet alleen een DNA-match met Leiterman, maar ook met iemand die op het moment van de feiten 4 jaar oud was. En hoe groot is precies de gelijkenis tussen de vrijgevochten Jane en Maggies wilde zus Emily, die inmiddels weer het rechte pad bewandelt?
Terwijl Nelson de misdaad en het bijbehorende proces vooral passief volgt, gaat de Ierse journalist en non-fictieauteur Mark O’Connellactiever te werk. Vanuit een sterke persoonlijke fascinatie vertelt hij in ‘Een spoor van geweld’ (★★★★☆) over tweevoudig moordenaar Malcolm Macarthur, een voorname, gecultiveerde man die in 1982 twee moorden pleegde. Al snel werd hij opgepakt en veroordeeld, veertig jaar later kwam hij weer vrij. Vanwege het ongewone profiel van de dader – Macarthur was een hoogopgeleide, ietwat dandyeske figuur van goede komaf – werd de zaak breed uitgesmeerd in de Ierse pers. En in fictie: Freddy Montgomery, het hoofdpersonage van John Banvilles ‘Het boek der getuigenis’, is gebaseerd op Macarthur.
O’Connell – van wie in 2018 al het erg geslaagde ‘De mensmachine’ verscheen, een non-fictieboek over transhumanisme – miste in al die berichtgeving één cruciale stem: die van de dader zelf. Het lukte hem met Macarthur in contact te komen. Dat was niet eens zo moeilijk, want na zijn vrijlating was die weer in Dublin gaan wonen. Als vanouds bezocht hij er literaire avonden, culturele clubs en andere naschoolse activiteiten die mensen van zijn stand nu eenmaal frequenteren. Wat O’Connell vooral intrigeert, is de absurde rationaliteit die de dader dreef. Macarthur leefde, dankzij het fortuin van zijn ouders, als een aristocraat. Maar dat fortuin slonk zienderogen, en het leek erop dat hij het leven dat hij kende niet lang meer zou kunnen volhouden. Aangezien werken voor hem kennelijk geen optie was, had hij een andere manier nodig om aan geld te komen. Het plan dat hij toen beraamde, is even onwrikbaar als onnozel. Zijn ‘vastberaden einddoel’ was een bank te overvallen, maar daarvoor had hij een geweer nodig. In de krant, die hij als intellectueel dagelijks las, zag hij een advertentie van iemand die een geweer verkocht in een dorp buiten Dublin. Om daar te raken had hij dan weer een auto nodig. Conclusie: Macarthur steelt een auto, waarbij hij de bestuurster zo hard slaat dat ze kort daarna overlijdt. Omdat hij geen geld heeft om het geweer te betalen, schiet hij de verkoper dan maar dood. Een bank overvalt hij niet, maar hij dreigt met zijn wapen wel een rijke vriend af en gaat vervolgens zonder iets te zeggen logeren bij een bevriend politicus. Tot het misloopt, zijn schuilplaats bekend raakt en Macarthur opgepakt wordt.
De truecrimehausse van de jongste jaren leverde onder meer Maarten Inghels’ ‘Het mirakel van België’ op, over meesteroplichter Piet Van Haut, en Niña Weijers’ ‘Cassandra’, over een moord in Almere. ‘Een spoor van geweld’, eerder al aangeprezen door Sally Rooney en Emmanuel Carrère, is slimmer, veelkantiger, spannender en genuanceerder. Er zijn situaties, weet O’Connell, ‘waarin een leugen iemands ware aard duidelijker kan blootleggen dan een gewoon feit dat ooit zou kunnen’. Of: wie de feiten kent, kent daarom nog niet de waarheid. [Bart Van der Straeten]
Een vertaling van de boekrecensie op De Lage Landen waar ik eerder over berichtte.
Lees het verslag van het webinar 'Het spanningsveld tussen vrijgevochten literatuur en censuur', dat plaatsvond op 12 december 2023. Het was de zesde aflevering in de reeks 'Voortvarend Nederlands Virtueel', een initiatief van de Taalunie en de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek. Een rechtstreekse link naar het verslag vindt u hier.
Lees het verslag van het webinar 'Een animal turn in de Nederlandse letterkunde?', dat plaatsvond op 7 december 2023. Het was de vijfde aflevering in de reeks 'Voortvarend Nederlands Virtueel', een initiatief van de Taalunie en de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek. Een rechtstreekse link naar het verslag vindt u hier.
Wie ‘Het geluk van de wolf’ heeft gelezen, herkent de naam: Fontana Fredda heet het bergdorpje waar Luigi en Elisabetta vandaan komen. De 37-jarige Luigi Balma woont al jaren in het dal van de Sesia-rivier in Piëmont, maar wil, nu zijn vereenzaamde vader zelfmoord heeft gepleegd en zijn Milanese vrouw Elisabetta zwanger is, intrekken in het ouderlijke huis, op 1.800 meter hoogte. Zijn drankzuchtige broer Fredo, twee jaar jonger, ziet hij voor het eerst in zeven jaar terug. Na een gevangenschap van achttien maanden wegens mishandeling was hij naar Canada getrokken, nu is hij op verzoek van Luigi weer in het land om de nalatenschap te regelen. Maar tot een notarisbezoek komt het niet. Fredo’s demonen steken weer de kop op en Luigi beseft noodgedwongen dat de idylle die hij opzoekt, in een vergane wereld ligt. In Fontana Fredda komt een skipiste, vlak naast het huis van zijn vader. Als lid van het politiekorps bosbeheer moet hij de kap van vijfduizend bomen begeleiden. Zo werkt hij – o ironie! – actief mee aan de afbraak van zijn gekoesterde idylle.
Als u één van de 350.000 Nederlandstaligen bent die een exemplaar van ‘De acht bergen’ heeft gekocht, komt één en ander u wellicht niet onbekend voor: een voorouderlijk huis, een dode vader, een vriendschap (hier: broederschap) tussen twee mannen met een verschillend karakter, een inwijkeling uit de stad die in de bergen ‘een soort intelligentie’ meent te vinden ‘die in de stad verdwenen was’ (Elisabetta). Ligt de nadruk in Cognetti’s succesroman op de geneugten van het langzame bergleven, dan staat in ‘Beneden in het dal’ – u raadt het al – de teloorgang van het leven in het dal centraal. Fabrieken sluiten, het gaat slecht in de houtkap, in oude steengroeven wordt het afval van de stad verzameld, rivieren zijn vervuild, jonge mensen trekken weg uit de dorpen, en wie achterblijft, blijft hangen in een wereld die voorbij is.
Hield u van ‘De acht bergen’, dan houdt u vast van ‘Beneden in het dal’. Ook in zijn nieuwe roman laat Cognetti zien dat hij de kunst van het vertellen onder de knie heeft. Het openingshoofdstuk heeft de kwaliteit van een omineuze parabel, die meteen het strijdveld blootlegt waarop in deze roman telkens opnieuw gevochten wordt: het hellende terrein tussen het wilde, gesymboliseerd door Fredo, en het getemde, verpersoonlijkt door Luigi. ‘Het waren ooit wolven,’ zegt Fredo over de indianen die hij in Canada zag, ‘en het zijn nu zwerfhonden geworden’. Wolf blijven en weggaan, zoals Fredo, of zwerfhond worden en blijven, zoals Luigi: dat is de keuze die de dalbewoners hebben, impliceert Cognetti. Elisabetta, die niet toevallig in de ban is van Karen Blixens ‘Out of Africa’, is de getemde die meent naar het wilde te verlangen, maar die zo’n zwerfhond in de praktijk al meer dan ruig genoeg vindt.
Cognetti formuleert meticuleus, onnadrukkelijk en secuur. Door het wisselende perspectief, eerst met een alwetende verteller, daarna telkens een hoofdstuk door de ogen van één van de hoofdpersonages, plaatst hij je in het hoofd van Luigi, Fredo en Betta. Thema’s worden virtuoos in verschillende motieven herhaald (Fredo hakt de spar om die zijn vader bij zijn geboorte heeft geplant, Luigi’s lariks blijft staan). Heel netjes gedaan, maar dat is precies het probleem. Cognetti gebruikt zijn trukendoos niet om zijn verhaal een extra dimensie te geven, maar om de boodschap, die er al vingerdik op ligt, nog een keer in de verf te zetten. Een béétje lezer snapt het beeld van de twee bomen wel – een auteur zet die daar niet toevallig, in een verhaal over twee erg verschillende broers. Maar toch doet Cognetti Luigi luidop denken: ‘Een spar en een lariks. Pa had het helemaal begrepen.’ Dank voor de duiding, Paolo – maar het is echt niet nodig om naast elk symbool een bordje te zetten waarop ‘Symbool’ staat. Wie voor mooie formuleringen, fraaie landschappen, herkenbare gevoelens en een bitterzoete, onstilbare nostalgie leest, is bij Cognetti nog altijd aan het juiste adres. Wie door een boek verrast, overdonderd en uitgedaagd wil worden, slaat ook deze stapel Cognetti’s in de boekhandel beter over. [Bart Van der Straeten]
Een nieuw nummer van Internationale Neerlandistiek - het onvolprezen wetenschappelijke tijdschrift voor de internationale neerlandistiek, waarvan ik redactiesecretaris mag zijn.
Meer via de website van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek.
Al even geleden dat ik nog poëzie publiceerde. Maar! Nieuw werk: 'nog', een 'vadergedicht' uit tien delen, in het spiksplinternieuwe Poëziekrant 2024/1 (pp. 76-77). Op de cover: Edward van de Vendel.
Nominaties allerhande, de Gouden Boekenuil voor ‘De republiek’ (2014) en vorig jaar nog de Frans Kellendonkprijs voor zijn gehele oeuvre: over een gebrek aan waardering kan Joost de Vries niet klagen. Na drie romans, een verhalenbundel en een aantal essaybundels komt de adjunct-hoofdredacteur van De Groene Amsterdammer na zeven jaar met een nieuwe roman. Of hij met ‘Hogere machten’ opnieuw zal meespelen voor de prijzen? Die kans zit er dik in.
Ook dit boek draait rond het thema dat de kern vormt van De Vries’ schrijverschap: de kloof tussen hoofd en hart. Tegen de achtergrond van imperialisme en kolonialisme ontmoet hoofdfiguur James Welmoed, half Nederlands, half Brits, de 18-jarige Elizabeth van Elzenburg. Welmoed, een stabiele rijksambtenaar, is gehuwd met de Zwitserse Connie, maar laat zich alsnog meeslepen in een avontuur met Elizabeth. Zij wordt na haar klassieke studies in Oxford zelf schrijfster en trouwt met de Britse oorlogsschilder Julian Newman, de zoon van haar prof. Hun affaire blijft hun hele leven bestaan, in verschillende stadia van afstand, die grotendeels bepaald worden door het lot van de geschiedenis.
Net als in ‘De republiek’ en ‘Oude meesters’ situeert De Vries zijn verhaal in een welgesteld en burgerlijk milieu. Dat is verfrissend, in een tijd waarin de Edouard Louis’ van deze wereld vooral hun *lower class-*achtergrond verliteraturen. Met nauwelijks verholen nostalgie beschrijft De Vries de gebruiken en gewoontes die je, als lid van de hogere klasse, nu eenmaal kent omdat je de tradities van de vorige generaties aangeleerd hebt gekregen. Natuurlijk zit er ook kritiek in het boek – op uitbuiting, op kolonialisme, op seksisme, op Nederland – maar dat is niet waar het De Vries om te doen is. Werkelijk geïnteresseerd is de auteur eerder in de manier waarop de grote willekeur van de geschiedenis de individuele levenslijnen van James en Elizabeth heeft vormgegeven. Aan de hand van zijn twee hoofdfiguren schetst hij de neergang van een oud, vooroorlogs ancien régime, aristocratisch in zijn omgangsvormen, maar blind voor de eigen macht en voor de gevolgen van de uitoefening daarvan. ‘Compartimentering’, stelt de bijzonder aanwezige verteller, zo loste die generatie die tweespalt op. Neem de ‘conventionele’ Welmoed, een soort standaard-Nederlander die af en toe iets weg heeft van ‘teflon’ Mark Rutte, aan wie De Vries eerder een boek wijdde: ‘In de ene kamer van zijn hart was hij loyaal aan Connie (...) in de andere kamer wilde hij loyaal zijn aan zichzelf, aan diegene die hij wilde zijn. De deuren tussen die kamers waren gesloten.’
Maar dat is inhoud. Ronduit virtuoos is de vorm waarin eeuwige bolleboos De Vries zijn verhaal giet. Als een meestertovenaar springt zijn alwetende, manipulatieve verteller staccato van het ene perspectief naar het andere, van een vroeg decennium naar een laat en weer terug, van een Europese hoofdstad naar een Indische kampong naar een archeologische site op Kreta. Erg geslaagd is hoe De Vries tal van scènes zijdelings inleidt, vanuit het perspectief van een getuige of een minder centraal personage, alsof je telkens een oprit neemt naar het Grote Verhaal – om er dan weer af te rijden en opnieuw te beginnen. Vaart, humor, vlotheid, rijke taal (met onder andere Welmoed die ‘zeekapiteinesk’ uit het raam staart), een nonchalant-ingenieuze verteltrant: ‘Hogere machten’ heeft alles wat De Vries doet uitsteken boven zijn generatiegenoten. Maar.
Dat de kloof tussen hoofd en hart te groot is, werd ook wel over De Vries’ eerdere romans gezegd. ‘Hogere machten’ wordt expliciet als liefdesroman gepositioneerd. Maar ook de verhouding tussen Welmoed en Elizabeth lijkt De Vries vooral te interesseren als structuurelement, alsof hij de poppenspeler is die het reuzeprettig vindt de personages in een bepaalde positie te plaatsen. ‘Hogere machten’ biedt leesplezier te over, maar zelfs in deze ‘liefdesroman’ blijft De Vries’ interesse in de binnenwereld van zijn personages al te beperkt. [Bart Van der Straeten]
Ze was ‘gerekruteerd’ voor anorexia, maar de ziekte werd nooit een ‘carrière’, schrijft Rachel Aviv over een anorectische episode in haar jeugd. Terwijl zij herstelde, bleven medepatiënten levenslang worstelen met hun eet- en andere mentale stoornissen. Hoe komt het dat sommige mensen herstellen en andere niet? En waarom heeft de psychiatrie nog zo weinig aandacht geschonken aan die kwestie? Om een antwoord te vinden op die vragen schreef The New Yorker-journaliste Aviv ‘Vreemden voor onszelf. Psychische stoornissen en de verhalen die ons vormen’. Haar debuut werd in de VS uitgeroepen tot één van de boeken van het jaar, de vertaling haalde ook bij ons menig eindejaarslijstje.
‘Vreemden voor onszelf’ bevat naast Avivs eigen verhaal vijf casestudy’s van mensen met een psychische stoornis. Ray Osheroff werd een speelbal van de twee dominante perspectieven op ziekte. Het ene is de psychoanalyse, waarin de oorzaak van de stoornis gezocht wordt in onopgeloste conflicten in de kindertijd, die via taal naar boven moeten worden gebracht. Daartegenover staat de neurobiologische benadering, die ervan uitgaat dat een stemmingsstoornis een gevolg is van een chemisch onevenwicht in de hersenen, en dat de balans met de gepaste medicatie kan worden hersteld. Beide verklaringsmodellen voldeden niet, toont Aviv aan: wat Osheroff echt hielp, was zijn memoires schrijven, zijn eigen subjectieve verhaal formuleren over zijn stoornis, met de ervaringen die hij kende en de woorden die hij er zelf voor had gevonden.
In andere verhalen laat Aviv zien dat het begrippenkader van de westerse psychiatrie tekortschiet om de culturele factoren van iemands denkwijze en gedrag te duiden. Het Indiase meisje Bapu, dat leed aan godsdienstige wanen, werd als schizofreen gediagnosticeerd, maar zag zichzelf in een traditie van religieuze mystiek, een traditie ‘die haar angst een doel en structuur gaf’. En in het verhaal van de zwarte Naomi, die zichzelf en haar kinderen in de rivier gooide omdat ze geloofde dat er in de VS een uitroeiing van zwarte mensen aan de gang was, gaat de diagnose ‘psychose’ voorbij aan het sociaal-maatschappelijke leed dat haar bevolkingsgroep al eeuwenlang ervaart. Bovendien hielden psychiatrische verklaringen te weinig rekening met de concrete sociale en maatschappelijke geschiedenis van Naomi en haar familie. Haar herstel begon in de gevangenis: daar ontmoette ze een vrouw die een paar jaar eerder haar eigen kinderen had gedood en die begréép wat Naomi voelde. Een bibliotheekmedewerkster bracht haar dan weer in contact met boeken en gaf haar een rol als assistente. En de man die haar uit het water gered had, zocht contact: op het moment dat Naomi in het water sprong, leek zijn eigen leven uitzichtloos. Maar Naomi redden was zichzelf redden: hij is dankbaar.
Wat Rachel Aviv in dit ontzettend genuanceerde en toch niet wollige non-fictieboek laat zien, is dat psychiatrische kaders nut kunnen hebben om een psychische stoornis te begrijpen, maar dat ze ook een gevangenis kunnen worden, en dat ze hoe dan ook niet volstaan. Door patiënten ernstig te nemen, naar hun eigen verhalen te luisteren en die van de mensen rondom hen, en door aandacht te schenken aan de evolutie van de psychiatrische wetenschap en aan blinde vlekken en vooroordelen binnen de discipline laat Aviv zien dat iedereen zijn eigen verhaal moet vinden voor zijn ziekte of stoornis. Dat verhaal is oeverloos meerduidig, uiterst complex en telkens volstrekt uniek. Maar het is de plek waar herstel begint. [Bart Van der Straeten]
Sinds kort heb ik een hobby op Instagram. Voor wildeletterslettressauvages ga ik op typografiesafari, tot nog toe voornamelijk in Gent en Oost-Vlaanderen. Volgen geblazen!
Lees het verslag van het webinar 'Berichten uit de literaire periferie', dat plaatsvond op 10 november 2023. Het was de vierde aflevering in de reeks 'Voortvarend Nederlands Virtueel', een initiatief van de Taalunie en de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek. Een rechtstreekse link naar het verslag vindt u hier.
De kroketten zijn op, de champagneglazen leeg, de streamingdiensten uitgebinged: onverhoeds zou na een doordeweekse feestdag zomaar de verveling kunnen toeslaan. Gelukkig is daar eens te meer uw lijfblad. Geheel belangeloos tipt het u de beste, boudste en baldadigste boeken voor een onderhoudende overgang.
TERRY HAYES - Het jaar van de sprinkhaan
‘Slaapdepriverend spannend en bij momenten weerzinwekkend geniaal’: dat vond onze recensent van ‘Ik ben pelgrim’, het boek waarmee scenarist Terry Hayes als thrillerauteur debuteerde. Negen jaar later is er eindelijk een opvolger. In ‘Het jaar van de sprinkhaan’ probeert CIA-spion Kane de plannen te dwarsbomen van de terrorist Abu Muslim al-Tundra, aka de sprinkhaan. Of dat lukt? Gewoon de 750 bladzijden doorploegen en u weet het.
MAARTEN INGHELS E.A. - Gelieve in de kelder te kijken
Zijn geliefde begon affiches van vermiste huisdieren te verzamelen, en al snel ging de voormalige Antwerpse stadsdichter mee in haar gekte. Maarten Inghels besloot de vermelde telefoonnummers op te bellen om te horen of het dier terecht was. Samen met verzamelaars uit Brussel en Gent stelde hij dit maffe, tragikomische drietalige boek samen, vol met uit het leven gegrepen affiches trouvées. Spoiler alert: Mocha is na één dag teruggevonden, Rocky is overreden.
BERT SLIGGERS - Vouwen, klappen, trekken, draaien
De vindingrijkheid van het mensdom kent geen grenzen. Het is maar één van de diepe gedachten die uit ons donkere brein opborrelden nadat we dit historisch verantwoorde boekwerk over illegale prentbriefkaarten en geïllustreerde boekjes haden doorgenomen. Op het eerste gezicht zagen de kleine publicaties er deftig uit. Alleen wie er, soms letterlijk, de dubbele laag afpelde, wist beter. Een serieus boek over schunnige prentjes.
STEFAN HERTMANS - De essays
Hét ideale geschenk voor uw toekomstige schoonvader? Zoek niet verder: de twee volumes van deze proeve van veertig jaar denken en schrijven tellen samen 1.392 pagina’s en kosten ongeveer evenveel als een lunch voor twee. De van wijsheid dampende essays lezen is niet verboden, we raden het zelfs aan, zij het met mate. Maar ook als u ze goed zichtbaar op schoonpa’s schoorsteenmantel zet, vervullen ze hun functie met stijl.
JOHNNY CASH - The Life in Lyrics
Twintig jaar geleden al verruilde uw favoriete Man in Black het tijdelijke voor het eeuwige. Van alle boeken die al over hem verschenen zijn, is geen zo koffietafelklaar als ‘The Life in Lyrics’ – ja, de Nederlandstalige editie heeft dezelfde titel als de Engelse. 125 liedteksten vormen de kern, eromheen vindt u verhalen, niet eerder gepubliceerde foto’s, persoonlijke documenten en anekdotes, onder anderen van Johnny’s zoon John Carter Cash.
OOR - Recensiebijbel
‘Want More?’ heette het boek waarmee het legendarische muziekmagazine OOR zijn 50ste verjaardag vierde. ‘Yes, please!’ riep het publiek kennelijk, want twee jaar later is er de ‘OOR recensiebijbel’. 666 albumrecensies uit 52 jaar OOR zijn erin verzameld, verlucht met illustraties van huisvormgever Typex. Met z’n 444 pagina’s op elpeeformaat is hij wat groot om die andere bijbel op uw nachtkastje te vervangen, maar deze past wel uitstekend in uw platenrek.
KOENRAAD TINEL - Scheisseimer
De versie van ‘Scheisseimer’ uit 2009 kon beter, vond beeldhouwer en tekenaar Koenraad Tinel. Hij schreef nieuwe teksten, maakte extra tekeningen, en publiceerde een nog verzorgder versie van de graphic novel waarin hij zijn jeugd tijdens WO II optekende. Van het opgroeien tijdens de oorlog met een nazivader en broers aan het oostfront tot de vlucht door Duitsland erna: het is allemaal nog indrukwekkender opgeschreven en getekend in dé beeldroman van het jaar.
IAN NATHAN - David Lynch. A Retrospective
Een hoog boek waarin teruggeblikt wordt op het verknipte oeuvre van de filmmaker met het al even hoge haar: dát hadden we nog niet. De aanleiding? 45 jaar geleden ging ‘Eraserhead’ in première, de eerste grote film van David Lynch. Ook na dit boek blijft het universum van de regisseur van ‘Twin Peaks’ en ‘Mulholland Drive’ ondoorgrondelijk. Maar met z’n magazineachtige opmaak, ampele illustraties en achtergrondanekdotes is het een must-have voor elke cinefiel en kapper.
PAUL MCCARTNEY - 1964: Eyes of the Storm
Drie jaar geleden werden in het archief van Paul McCartneyhonderden foto’s uit 1963 en 1964 teruggevonden. De Beatlemanie was losgebarsten in Liverpool en Londen, en sloeg over naar Parijs en de VS. De 275 foto’s laten zien hoe de jonge Macca en de drie andere Beatles die waanzinnige tijd hebben beleefd. Een prachtig cadeau voor schoonvaders die niet van essays houden. Wel even checken of hij niet voor The Rolling Stones is.
ERIC MIN - James Ensor. Een biografie
KURT VAN EEGHEM - Oostende in de belle époque
Zeg niet dat we u niet gewaarschuwd hebben: 2024 wordt het jaar van de grootste zotskap in onze kunsthistorie. De Britse Oostendenaar James Ensor is dan namelijk 75 jaar overleden, een gebeurtenis die niet onopgemerkt voorbij kan gaan. Omdat een gewaarschuwd man er twee waard is, raden we u behalve deze nieuwe uitgave van Ensors prachtbiografie van de hand van Eric Min ook het nieuwe boek van Kurt Van Eeghem aan.
PHILOMENA CUNK - Cunk on Everything
Ze heet Diane Morgan, maar sinds ‘Cunk on Earth’ dit jaar op Netflix landde, kent ook u haar als de ontwapenend onbeslagen onderzoeksjournaliste Philomena Cunk. Haar eerste boek ‘Cunk on Everything’, helaas nog niet in het Nederlands vertaald, behandelt ‘alles wat bestaat, behalve de 95 procent dingen die het niet waard zijn dat we ons ermee bezighouden’. Het ontrafelt ‘some of culture’s greatest phenomenons’, luidt een nepquote van The Guardian op de cover. Daar is geen woord van gelogen.
RIK DEVILLÉ - Godvergeten misbruik in de kerk
Ook de onderscheiding met de Ha! van Humo bewijst het: ‘Godvergeten’ is één van de invloedrijkste uitzendingen van dit decennium. De documentaire is gebaseerd op ‘In naam van de Vader’, een boek uit 2019 van priester en misschien wel man van het jaar Rik Devillé. Dat is nu opnieuw uitgebracht met een nieuwe titel en een inleiding van de hand van één van de documentairemaaksters van de serie.
GERLIN HEESTERMANS - Toerist modernist
De estheet in u die weleens een wandeling maakt, is – vertel ons iets – al vaker licht onpasselijk thuisgekomen. Voor hem of haar heeft Gerlin Heestermans een prachtig papieren paardenmiddel gepubliceerd, dat het leed aanzienlijk zal verzachten. In ‘Toerist modernist’ bundelt ze twaalf wandelingen langs de mooiste modernistische gebouwen in ons gewest. Als u Oostende, Antwerpen of Brussel beu bent, geen zorgen: ook in onder meer Eeklo en Luik valt er fraais te zien.
STEPHAN VANFLETEREN - Atelier
Zelfs in de verre Westhoek zet het aanminnelijke licht de mensen en de dingen soms in een genotvolle gloed. Dat bewijst Stephan Vanfleteren, die er een atelier heeft. Wat hij er de voorbije jaren fotografeerde, verzamelt hij nu in een boek van 448 pagina’s boordevol clair-obscur. De fijne inleiding is van de hand van Ilja Leonard Pfeijffer, u mogelijk bekend van ‘Alkibiades’, Humo’s boek van het jaar.
NICOLAS MARICHAL - Eumefius
In de jaren negentig van de vorige eeuw ontstond op een schoolbank een nieuw personage. Het ventje met het bolle hoofd en de lange neus is het geesteskind van de Gentse tekenaar Nicolas Marichal, die zijn figuurtje Eumefius doopte. In tachtig woordloze cartoons van drie hokjes maakt de geboren antiheld nu zijn debuut voor het grote publiek. Zoals de uitgever het zegt: ‘Als Mr. Bean een cartoonfiguur zou zijn, dan heette hij Eumefius.’
RICK DE LEEUW & RUUD HENDRICKX - Het Grote Ontbreekwoordenboek
Met de hulp van de luisteraars gaat Rick de Leeuw in het Radio 1-programma ‘Nieuwe feiten’ op zoek naar ‘ontbreekwoorden’. Dat zijn woorden die nog niet in het Nederlands bestaan, maar dat wel zouden moeten. Ruud Hendrickx, hoofdredacteur van het Van Dale-woordenboek, selecteert vervolgens de meest geschikte inzending. In deze geestige pocket zijn de beste verzameld, van ‘hamerglas’ tot ‘coupékaper’.
SIMON PRICE - Curepedia
Muziekjournalist Simon Price viert 45 jaar The Cure, de band van Robert Smith – al vroeg in z’n loopbaan winnaar van de prijskamp voor spinvriendelijkste haardos – met deze groepsbiografie. Wie graag wat meer achtergrondinfo wil over het vleermuizenbestaan, kan ook het nieuwe boek van de ex-drummer van The Cure lezen. In ‘Goth – A History’ legt Lol Tolhurst uit hoe de gothic-stijl precies is ontstaan.
[Bart Van der Straeten]
1. Ilja Leonard Pfeijffer - Alkibiades (De Arbeiderspers)
Als u er bij verschijnen in de zomer aan begonnen bent, is de kans groot dat u hem nu pas uit hebt. Nét op tijd om het met ons eens te zijn dat ‘Alkibiades’, de eerste historische roman van Ilja Leonard Pfeijffer, hét boek van 2023 is. Toegegeven, door de grondige research, het uitgebreide notenapparaat vol Griekse namen en begrippen en de setting, die zo’n 2500 jaar van de onze verwijderd is, leest deze turf van 900 pagina’s net iets minder makkelijk dan ‘Grand Hotel Europa’ of ‘La Superba’. Maar met zijn grootse en adembenemende proza over de ‘de mooiste man van Griekenland’ beloont de grootmeester uit Genua de volhoudende lezer. ‘Alkibiades’ waaiert uit tot een meeslepend en kleurrijk tableau van een verleden tijd die ons herinnert aan de kwetsbaarheid van de democratie en de wellust van de macht. Klein verzoek: als u het boek nog niet gelezen hebt, doe dat dan voor de verkiezingen in juni.
2. Benjamín Labatut - De MANIAC (Meridiaan)
Artificiële intelligentie, ruimtevaart en genetica, de stoutmoedigste bouwstenen van onze technocratie, zijn mee ontwikkeld door een enggeestig, megalomaan genie. Dat is wat de Chileen Benjamín Labatut ons doet inzien in zijn vierde roman. Via licht gefictionaliseerde getuigenissen van familieleden en beroemde collega’s toont Labatut ons de speurtocht van John von Neumann (1903-1957). De Hongaars-Amerikaanse pionier in de wiskunde en de kwantumyfysica vond dat alles wat ontwikkeld kon worden, ook gerealiseerd moest worden, inclusief de atoombom en ‘MANIAC’, de eerste computer, die oorlog voeren een flink stuk makkelijker maakte. Wanneer in 2016 de wereldkampioen in het Chinese bordspel Go onverwacht verliest van een door artificiële intelligentie aangestuurde computer, wordt Von Neumanns waanzinnigste wensdroom verwerkelijkt. ‘De MANIAC’ is een complexe maar uitzonderlijk leesbare nucleaire thriller, zeer geschikt voor liefhebbers van ‘Oppenheimer’.
3. Bregje Hofstede - Oersoep (Das Mag)
Een vent die ‘zijn billen uit elkaar trekt terwijl hij naast je loopt, om het gas ruim baan te geven’. Dát type heeft ze nodig als partner, weet de naamloze hoofdpersoon in de derde roman van Bregje Hofstede, als tegenwicht voor haar eigen benepenheid. Maar gaandeweg bevrijdt ze zichzelf van de ‘plasticsoep van remmingen’ die haar beklemt. Ze laat de aangeleerde schroom los en geeft via seks, drugs en de dierlijkheid van haar lichaam uitbundig toe aan haar ‘machteloos verlangen om te smelten en te versmelten’. Een ‘onbelemmerd, jubelend’ boek over morsige vrouwelijkheid zoals dat nog niet eerder in het Nederlands geschreven is. Een brutaal, baldadig hoogtepunt in het oeuvre van de schrijfster, activiste en columniste, die zich stilaan een van de belangrijkste stemmen van haar generatie mag noemen.
4. Karin Slaughter - Na die nacht (HarperCollins)
Waren Karin Slaughters vrouwgerichte thema’s vroeger ‘te lastig’ in de ogen van tv-makers, dan werden ze sinds #MeToo plots lucratief. Netflix scoorde een hit met ‘Pieces of her’, en op Disney+ loopt ‘Will Trent’, een serie over de dyslectische rechercheur uit elf van haar bestsellers. In die elfde, ‘Na die nacht’, gaat Trent samen met Sara Linton undercover in een rijkeluisclub, op zoek naar een verkrachter. Slaughters woedekreten klinken krachtiger dan ooit: naar plegers van seksueel geweld, naar misogyne alfamannetjes, en naar milde rechters die te mild zijn voor witte, geprivilegieerde daders. Niemand stoot thrillerkoningin Slaughter van haar troon.
5. Sebastian Barry - De verre voortijd (Querido)
Een gepensioneerde politieman wordt uit zijn eenzame afzondering opgeschrikt door twee agenten met vragen over een oude, onopgeloste zaak. In zijn jongste roman herwerkt de Ierse toneelschrijver, dichter en romancier Sebastian Barryhet beproefde genre van de cold case-thriller met grote literaire finesse. Een verfijnde bezinning over ouderdom, berouw, ethiek en trauma, die bevestigt dat Barry zijn plaats mag opeisen in het steeds indrukwekkender wordende lijstje van topauteurs uit Ierland. Alles aan ‘De verre voortijd’ klopt. Als een bus. Als een hart.
6. Frits van Oostrom - De Reynaert (Prometheus)
De afscheidnemende hoogleraar aan de Universiteit Utrecht beroerde een kwarteeuw geleden al de harten en de geesten van velen met ‘Maerlants wereld’ (1996). Het nieuwe boek van de verse zeventiger is een even speels als erudiet essay over de beroemdste vrijbuiter uit de Nederlandse literatuur, die hij zelf leerde kennen via een bewerking voor kinderen. In zijn vederlichte, soepele tekst deelt Van Oostrom zijn eigen kennis en die van vele vakgenoten met het brede publiek, in de overtuiging dat het eeuwenoude verhaal alles in zich heeft om ook millennials te verleiden en te inspireren.
7. Ian McEwan - Lessen (De Harmonie)
In zijn achttiende en veruit zijn dikste roman tot dusver portretteert Ian McEwan één mensenleven, dat zich afspeelt tussen 1948 (zijn eigen geboortejaar) en vandaag. Er zijn natuurlijk overeenkomsten tussen de romancier en zijn hoofdpersonage, maar McEwan beschouwt het boek als zijn antimemoir: de gefaalde schrijver Roland leidt een leven dat Ian had kunnen leiden als de stenen in de rivier een beetje anders hadden gelegen. De kampioen van de halflange afstand heeft op zijn oude dag met verve een marathon volbracht.
8. Adania Shibli - Een klein detail (Koppernik)
Een Israëlische legereenheid ontdekt een bedoeïenenkamp in de Negev-woestijn. Ze roeit alle inwoners uit, op één vrouw na. De soldaten nemen haar mee en verkrachten en vermoorden haar. Die historische gebeurtenis inspireerde de Palestijnse Adania Shibli tot de roman ‘Een klein detail’. In twee spiegelende delen voert Shibli twee naamloze personages op: aan de ene kant een op zuiverheid gefixeerde militair, aan de andere kant een Palestijnse vrouw, die zich decennia later probeert te verplaatsen in de overleden vrouw. Deze zintuiglijke en uitgepuurde verkenning van geweld is helaas weer brandend actueel.
9. Tommy Wieringa - Nirwana (De Bezige Bij)
Buiten zijn romans profileerde Wieringa zich de afgelopen jaren steeds nadrukkelijker als duider van de actualiteit in allerhande dagbladen. In ‘Nirwana’ komt de beschouwende Wieringa sterker dan ooit naar voren. De vertelling is, zoals we van Wieringa gewend zijn, zwaar beladen met de Grote Thematieken: Kunst, Geld, Seks, Vergankelijkheid en Dood. Soms pompeus, even vaak met de precisie van een scherpschutter verbindt de schrijver het dagelijkse met het eeuwige, het wereldnieuws met het menselijk drama van zijn personages. Een gedurfd boek, waarin Wieringa de grenzen van zijn kunnen opzoekt.
10. Maud Vanhauwaert - Tosca (Das Mag)
In haar debuutroman speelt de voormalige Antwerpse stadsdichter een virtuoos spel met waarheid en werkelijkheid, vervreemding en verwondering. ‘Tosca’, naar het onvertaalbare Russische woord toska, neemt je mee in de vortex van een verterende obsessie. Het razende tempo, met op de juiste plaatsen versnellingen, onderbrekingen en verwikkelingen, doet je nagelbijtend verderlezen: dit kan niet goed aflopen, toch? Pas in de laatste twintig pagina’s en laat Vanhauwaert zien hoe fijnmazig het weefsel van dit boek aan elkaar genaaid is. Een boek als een Russisch poppetje.
11. Matthijs de Ridder - Paul van Ostaijen (Pelckmans)
‘Zot Polleken’ was dichter, dandy én flamingant. Zijn activisme, zijn liefde voor Emmeke, de expressionistische jaren in Berlijn, de outfits waarin hij zich uitdoste, de tragische dood van het dichtersgenie – het staat 95 jaar na zijn dood voor het eerst allemaal samen te lezen in deze eerste volledige levensbeschrijving over Vlaanderens grootste modernist. Wat in de voortreffelijke biografie van Matthijs de Ridder het meest verrast, is dat zijn experimentele poëzie blijkt te wortelen in een temperament dat gevormd was in de klassieke Vlaamse beweging.
12. Connie Palmen - Voornamelijk vrouwen (Prometheus)
Van Marilyn Monroe tot Marguerite Duras, van Patricia Highsmith tot de ‘Lola’ uit het nummer van The Kinks, van Joan Didion tot Virginia Woolf: in haar jongste essaybundel schetst Palmen de eigenzinnige levens van elf vrouwelijke voorbeelden. Ze herkent in hen haar eigen strijd voor autonomie als vrouwelijke schrijver. Één essay wijdt Palmen aan de ‘schunnige, wellustige, door seks geobsedeerde, dwangmatig masturberende, wraakzuchtige, van vrouwenhaat beschuldigde, overspelige’ Philip Roth, die ze desondanks bewondert vanwege zijn onverbiddellijke keuze voor het schrijverschap.
13. Jon Fosse - Een schitterend wit (Oevers)
De 80 bladzijden van de onlangs verschenen novelle ‘Een schitterend wit’ verzinken in het niets bij de 700 van zijn magnum opus ‘Septologie’ - dat, ondanks zijn omvang, uit één forse zin bestaat. Maar in die 80 pagina’s gebeurt er nauwelijks iets. Een naamloze man verdwaalt met zijn auto op een bospad en rijdt zich vast in de sneeuw. De schemerzone waarin hij zich bevindt, verblindt en bevreemdt ook de lezer. Maar wanneer je gewend raakt aan de zonderlinge schrijftrant van de kersverse Nobelprijswinnaar uit Noorwegen, besef je dat hij zijn knappe contemplatie over leven en dood, leegte en God tot een glansrijk einde brengt.
Bij het brede publiek vindt brutalisme weinig bijval. Toch zijn er ook fans van deze ruwe, vaak monumentale bouwwerken van beton. Vijf liefhebbers beschrijven in Bruut. Atlas van het brutalisme in Nederland honderd Nederlandse gebouwen met een dubbel doel: de waardering voor het brutalisme aanzwengelen én het betonnen erfgoed behoeden voor de sloophamer. Lees verder achter de betaalmuur bij De Lage Landen - en koop meteen het hele nieuwe nummer: 'Hoe bevrijd is onze seksualiteit?'.
Toegegeven, we hadden hem even links laten liggen, de zesde roman van de in Zeeland wonende Vlaming Jan Vantoortelboom. Maar dan komt daar de jury van de Boekenbon Literatuurprijs. De 76-jarige Mauk (kort voor Maurice K.) ligt op zijn sterfbed. Herinneringen en zelfverzonnen verhalen lopen door elkaar heen, de grenzen tussen feit en fantasie vervagen. Aan de hand van de boeken van Karl May, die hij kreeg van zijn gewelddadige vader, fingeert Mauk een alternatieve werkelijkheid bij elkaar die hem helpt zijn trauma’s te verdragen. Zijn grote broer Henri speelt een centrale rol in die fantasieën: hij is de held die Mauk zelf in de feiten niet is. Tot Mauk te ver gaat, en hij in ‘het westen’ terechtkomt.
De Boekenbonjury heeft goed gezien dat Vantoortelboom zijn vertelling intelligent en fijnzinnig gecomponeerd heeft. Als lezer krijg je telkens kleine proevertjes, je weet pas wanneer de hele hap komt als hij er is – en zelfs dan wordt hij gemaskeerd. Overal zitten motiefjes verstopt die naar elkaar verwijzen, kleine spiegelingen en omkeringen. Door die hyperbewuste opbouw ligt de nadruk wel heel erg op het intellect. Fijne compositie, verzorgd en met gevoel verteld, maar deze lezenswaardige roman volgt te veel het boekje om ook de onderbuik te raken. [Bart Van der Straeten]
Lees hier het verslag van het webinar: 'Aan de slag met diversiteit in NVT-onderwijs', dat plaatsvond op 7 november 2023. Het was de derde aflevering in de reeks 'Voortvarend Nederlands Virtueel', een initiatief van de Taalunie en de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek.
‘De droom is niet om de wereld te domineren, maar om elke plek / die we bezoeken te beschouwen als rustpunt in een tocht’, dichtte Peter Verhelst in ‘2050’, zijn vorige verzenverzameling uit 2021. Zijn nieuwe bundel ‘Zabriskie’ lijkt een poging te zijn om die tocht te beschrijven, rustpunten incluis. In zeven ‘voyages’, vijf ‘fata morgana’s’ en één echte ‘oase’ proberen de half menselijke, half mythologische protagonisten elementen van hoop te vinden. Er wordt naar aloude verhelstiaanse gewoonte gemetamorfoseerd dat het een lust is, landschappen, dieren, mensen, planten en planeten vloeien in elkaar over. De motto’s voor de afdelingen haalt Verhelst zowel bij Pixies als bij ‘Openbaringen’, zowel bij Michelangelo Antonioni (‘Zabriskie Point’, u snapt het) als bij Charles Baudelaire. Zijn beelden treffen nog altijd midscheeps doel (de zon in Death Valley is ‘een cirkelzaag door metaal’). Na ‘Zon’ (2019) en ‘2050’ is ‘Zabriskie’ de derde bundel waarin Peter Verhelst zich een toekomstbeeld bij elkaar droomt, een oog- en oorstrelend pleidooi om te blijven geloven ‘dat er eenheid of harmonie kan worden hersteld’. ‘Zelfs als er een eind komt aan ons / zal er geen eind aan ons komen’, maakt Verhelst ons diets. Daarom is onze opdracht: ‘een toekomst mogelijk maken. Desondanks.’ [Bart Van der Straeten]
Het tweede nummer van 2023 van het onvolprezen tijdschrift Internationale Neerlandistiek, waar ik redactiesecretaris van ben, is een themanummer over diversiteit in het NVT-onderwijs. Klik hier om alle bijdragen te lezen.
Lees hier het verslag van het webinar: 'Een neerlandistiek die niet alleen Nederlands is: hoe breng je dat in de praktijk?', dat plaatsvond op 5 oktober 2023. Het was de eerste aflevering in de reeks 'Voortvarend Nederlands Virtueel', een initiatief van de Taalunie, de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek en De Lage Landen.
Als er één reden was waarom uw dienaar zich eertijds een onversaagde tocht door de vijandige buitenwereld getroostte om een exemplaar van uw lijfblad te bekomen, dan heette die reden: Rudy Vandendaele. Als opvolger van Shakespeare-vertaler Willy Courteaux zette hij in de Humo-rubriek ‘Dwarskijker’ de standaard voor de tv-kritiek in Vlaanderen. In 1998 verscheen al een eerste bloemlezing, nu zijn de beste stukken van 1999 tot 2019 verzameld. ‘Niet-academisch, met zorg geformuleerd, en zo lichtvoetig en onderhoudend mogelijk,’ schrijft Vandendaele in de inleiding, zo moesten zijn Dwarskijkers zijn. Dat is te bescheiden geformuleerd. Minder dan briljant zijn ze zeer zelden, en wie zelf weleens de pen ter hand neemt, weet hoeveel moeite het kost om zinnen er zo moeiteloos perfect te laten uitzien. Neem de slotzin van de Dwarskijker over de documentaire ‘Bobbejaan’, die week in juli ‘zowat het enige televisieprogramma dat tegen naaktrecreatie en het verschalken van Pokémon in de wijde natuur was opgewassen’. Of zijn opmerking over Ben Crabbé, ‘thans ook als diepte-interviewer leverbaar’, naar aanleiding van zijn uitstapje naar ‘Spraakmakers’. Evenmin als Vandendaele is uw dienaar ‘de Miles Davis van de loftrompet’ (een vondst die wat mij betreft twéé Nobelprijzen verdient). Maar als u behalve van tv ook houdt van Nederlands en schrijven, dan móét u dit gelezen hebben. Jong zijn is geen excuus. [Bart Van der Straeten]
Drieëntwintig minuten: zo lang duurt de adembenemende en legendarische openingsscène van de film ‘Pieces of a Woman’ uit 2020. In geuren en kleuren krijg je te zien hoe het personage Martha amechtig werkt en steunt om een baby uit haar bekken te persen. Iets soortgelijks doet Bregje Hofstede in het eerste hoofdstuk van haar nieuwe roman ‘Oersoep’, een bevrijdend boek over vrouwelijkheid zoals geen andere auteur dat ooit in het Nederlands heeft geschreven. Maar de afloop is gelukkiger: Essie komt gezond en wel ter wereld.
De ‘kosmische’ ervaring die bevallen is, wordt overrompelend expliciet beschreven: ‘Alsof de oceaan mijn ingewanden meesleurt in het springtij’, zegt het naamloze hoofdpersonage. Ze ‘loeit’ en maant zichzelf aan: ‘Adem een nieuwe wereld uit door je kut’. Eén en al dier is ze, plant, organisme, leven, haar lichaam omvat de hele kosmos. Tot het hoofdje van de baby ‘zacht als een rotte perzik’ uit haar binnenste naar buiten gulpt. Ze mag even geen seks hebben en krijgt ‘een prutje van witte klei’ mee om in haar kut te smeren, ‘zodat die sneller heelt’. Maar de geilheid is groot, en ze laat vriend Warre haar kont neuken. Voorin zit immers een scheur, ‘waar de vroedvrouw moest checken of de plasbuis niet doormidden was’. Na de seks piept ‘een klein beetje darm uit haar kont naar buiten’, een gevolg van de innerlijke opschudding bij de bevalling ‘waar nooit iemand over praat’. Tot nu, tot Bregje Hofstede je de ogen opent en je brutaal dwingt naar de rauwe waarheid van het vrouwenlichaam te kijken.
Haar zwangerschap en haar bevalling noemt ze ‘een onderdompeling in het leven dat buiten zijn oevers treedt’. In deel twee van het boek graaft ze terug in het verleden, naar het moment waarop ze tijdens het rugby voor het eerst losraakte ‘van het jarenlange voorzichtig en aardig zijn en pas op dat je niet vies wordt’. Dat kreeg haar ploeggenote Hadewijch, aan wie ze nu een brief schrijft, voor elkaar. Een naamgenote van de middeleeuwse Hadewych, die schreef over orewoet: ‘een machteloos verlangen om te smelten en te versmelten, samen te vloeien en op te gaan in iets gigantisch’.
Precies dat verlangen drijft haar, schrijft ze later aan Warre, met wie ze intussen een huisje heeft betrokken op het Franse platteland, om loos te gaan op drugs tijdens een sjamanistische ceremonie in een Antwerpse havenloods. Op de terugweg denkt ze na over haar voortdurende verlangen ‘verder’ te gaan, ‘dieper’ te gaan, weg van ‘die plasticsoep van remmingen’. Zoals die keer dat ze tot kotsens toe zijn pik in haar keel nam en ze de onverteerde frietjes uit zijn schaamhaar moest pulken. Nee, in ‘Oersoep’ wordt de lezer werkelijk niets bespaard – en zo hoort het. Hofstedes overtuiging dat al ons denken en ervaren in ons lichaam geworteld is, onderzocht ze eerder in de essaybundel ‘De herontdekking van het lichaam’ (2016). In de beste momenten van ‘Oersoep’ maakt ze met onverbloemde verwoordingen en organische beelden voelbaar hoe groots de krachten kunnen zijn die in een vrouwenlichaam huizen. [Bart Van der Straeten]
Tussen september 2020 en maart 2021, in een periode van lockdowns, versoepelingen en nieuwe lockdowns, mocht Niña Weijers zes maanden lang in Almere wonen. Als gastschrijver van de gemeente, de vierde na Stephan Sanders, Renate Dorresteinen Redmond O’Hanlon, kreeg ze een flat ter beschikking. Haar opdracht: zich ‘door de stad laten inspireren’ en een boek schrijven dat zich daar afspeelt. Dat boek is er nu. ‘Cassandra’ is geen roman, maar een essayistisch non-fictieboek, waarin Weijers scherpstelt op de verdwijning van en het onderzoek naar Cassandra van Schaijk. Op 23 maart 2007 kwam het 17-jarige meisje niet thuis na een feestje met de omineuze naam ‘Underworld: World of Chaos’ in de enige disco die Almere rijk was. Op 14 april werd haar lichaam gevonden in de Noorderplassen. De daders zijn nooit gevonden, geruchten over ‘Hindoestanen’ zijn nooit met bewijzen gestaafd. Het was ‘de vage belofte van avontuur’ die Weijers, die tijdens haar verblijf in Almere zwanger raakte, ertoe bracht de zaak te onderzoeken.
Ze is zich vanaf het begin bewust van het problematische karakter van truecrimeverhalen, neemt de belangrijkste literatuur daarover door en besluit, met de onvermijdelijke Slavoj Zizek, dat ze het onafhankelijkst kan oordelen door te ‘kijken vanuit [haar] ooghoek’. Via Carlo Ginzburg en Emmanuel Carrère komt ze bij het standpunt dat de aantrekkingskracht van detectiveverhalen te maken heeft met de aanname dat er een soort ‘ondoorzichtige werkelijkheid’ bestaat die via tekens en sporen toch ontcijferd kan worden. Daar blijven we in geloven, schrijft Weijers, ‘omdat het alternatief – leegte – te onbevredigend, te pijnlijk is’. Het is de paradox waarvan haar boekproject van bij de start doordesemd is: dat het de werkelijkheid rond Cassandra’s verdwijning doorzichtiger kan maken, is onwaarschijnlijk, maar Weijers’ verlangen naar verklaringen en avontuur is te groot om het niet op zijn minst te proberen.
Avontuur vindt ze wel in de gesprekken met de gedreven Folkert van de politie, bijvoorbeeld, die het onderzoek leidt, en op de dag dat ze meeloopt met zijn collega’s die in drugspanden binnenvallen, waarbij ze in de intimiteit van een armoedig huisgezin terechtkomt – ‘het meest grensoverschrijdende wat ik ooit heb gedaan’. En ze komt wel iets op het spoor dat nader onderzoek verdient, een mogelijk onbetrouwbare getuigenis van een zelfverklaarde vriendin, maar meer dan een vaag vermoeden is dat niet. Zo eindigt het boek precies waar het begonnen is.
‘Cassandra’ boeit en is erg helder geschreven. Fans van ‘De volksjury’ en andere truecrimepodcasts zullen hun hart ophalen aan de beschrijving van de zaak en aan Weijers’ onderzoek naar de maatschappelijke en politieke context waarin de verdwijning plaatsvond (met onder meer Lonsdalejongeren, gabbergemeenschappen en ‘absurdistisch extreemrechts’). Weijers is ook erg verstandig: net als in haar columns stelt ze de juiste vragen en toetst ze haar ideeën af bij tal van schrijvers en denkers, van Annie Ernaux tot Anne Enright, van Truman Capote tot Maggie Nelson. Maar de precieze inzet van haar vierde boek blijft onduidelijk, alsof de zaak-Cassandra haar vooral van pas kwam om haar eigen gedachten over misdaad en detective te verkennen. [Bart Van der Straeten]
‘Twee uur nadat ik mijn moeder had gebeld, waren agenten van de nationale veiligheidsdienst langsgekomen. Ze confisqueerden haar mobieltje en haar ID-kaart omdat ze vanuit het buitenland was gebeld.’ Daar zit je dan, veilig en wel in de VS, nadat je jaren hebt geprobeerd je land te ontvluchten en er met een smoes uiteindelijk in bent geslaagd, en betalen je geliefden aan het thuisfront de prijs voor je vrijheid. Het is de paradox van wie een totalitair regime kan ontvluchten: om je volk een stem te geven, moet je het eerst in de steek laten. In ‘Wachten op mijn arrestatie in de nacht’ reconstrueert de dichter Tahir Hamut Izgil de toenemende repressie waarmee zijn Oeigoerse volk in China te maken krijgt. In de jaren 90 werd hij opgepakt omdat hij naar het buitenland wilde reizen – anderhalf jaar cel en drie jaar heropvoedingswerkkamp waren zijn deel. Voor de literaire kwaliteit hoef je dit niet uit het Oeigoers, maar uit het Engels naar het Nederlands vertaalde boek niet meteen te lezen, maar wel als een originele en zeldzame getuigenis van een leven onder voortdurende surveillantie, administratieve pesterijen en de dreiging van opsluiting in zogenaamde studiekampen. Een welkome herinnering dat er nog werk aan de winkel is in de eerste handelspartner van de Europese Unie. [Bart Van der Straeten]
Zou er dan toch meer in het Scheldewater zitten dan louter cocaïneresten? Als Antwerps stadsdichter (2018-2019) schreef Maud Vanhauwaert niet alleen gedichten, maar organiseerde ze ook een uitvaartplechtigheid voor fossiele brandstoffen. Na haar debuut als dichteres groeide ze uit tot een soort totaalkunstenaar, die in boeken, optredens, performances en installaties de werkelijkheid op poëtische wijze optilt. Ook haar voorganger Maarten Inghels, stadsdichter van 2016 tot 2018, is steeds meer ‘multidisciplinair kunstenaar’ en steeds minder een zuivere schrijver. Poëzie is niet alleen een kwestie van taal, lijken beiden te suggereren, maar een manier van zijn en kijken die de wereld verheft en verhevigt.
Ook in ‘Tosca’, haar ingenieuze debuutroman die doorspekt is met gedichten, speelt Vanhauwaert een virtuoos spel met waarheid en werkelijkheid, vervreemding en verwondering. Het boek bestaat uit een lange brief van May Solovjov, docent Russische vertaalkunde, aan haar uitgever Daniël van der Meer, ook in de echte wereld uitgever bij Das Mag. May was van plan een boek te maken over wat ze in mapjes van haar uit de Sovjet-Unie verbannen vader vond. Hij was betrokken bij illegale publicaties, May had dat wel willen onderzoeken – als de gebeurtenissen daar geen stokje voor hadden gestoken. In het apologische epistel legt ze uit waarom dat boek er niet is gekomen. De hoofdoorzaak heet Aline Verstraeten, een getraumatiseerd en erg gesloten 17-jarig meisje dat op een literaire avond contact zoekt met May, op dat moment net de 40 gepasseerd. Terwijl Mays partner Lou verwoed zwanger probeert te raken, laat May zich meeslepen door het verraderlijke spel van aantrekken en afstoten dat Aline − ‘een anagram van alien’ − met haar speelt. Is ze echt het slachtoffer van een homofobe bende, zoals ze zelf beweert? Had ze echt een broertje dat omkwam in een ongeluk? May twijfelt, maar wil het allemaal gretig geloven. Het zijn anderen die haar erop wijzen dat ze die verhalen niet kan verifiëren. Haar oude studiegenote Frauke bijvoorbeeld. En Lou, die uitspreekt dat May ‘verliefd’ is op Aline – nog nooit had ze zelf in die termen over hun band nagedacht.
‘Tosca’, naar het onvertaalbare Russische woord toska, neemt je mee in de vortex van een verterende obsessie. Het razende tempo, met op de juiste plaatsen versnellingen, onderbrekingen en verwikkelingen, doet je nagelbijtend verderlezen: dit kan niet goed aflopen, toch? Pas in de laatste twintig pagina’s schetst Vanhauwaert het volledige tableau en laat ze zien hoe fijnmazig het weefsel van dit boek aan elkaar genaaid is – en hoe May je, met Vanhauwaert, al die tijd een rad voor de ogen heeft gedraaid. Wat telt is niet wat waar is, lijkt Vanhauwaert te suggereren, wat telt is wat het lichaam weet en voelt: een leegte die verlangt naar volte, een volte die weer leeg wil zijn. Een boek als een Russisch poppetje. [Bart Van der Straeten]
Rukkelingen-aan-de-Jeker: wie daarvandaan komt, lijkt niet voorbestemd voor een leven in het brandpunt van de geschiedenis. Toch is het daar dat Conrad Detrez (1937-1985) vanaf zijn 25ste vertoefde. Detrez ging naar het seminarie in Leuven en kwam aan de kost als reporter, schrijver en later als diplomaat. In 1962 kwam hij via de katholieke missies aan in een woelig Brazilië, waar hij een tijdlang opgesloten werd en op de vlucht moest voor het regime. Hij had onder meer het ‘Handboek voor de stadsguerilla’ van de Braziliaanse marxist Carlos Marighella vertaald, zowat de bijbel van de linkse revolutionairen in de jaren 70. Als progressieve christen sympathiseerde hij met de klassenstrijd, als marxistische Waal steunde hij de Vlaamse eis tot splitsing van de Leuvense universiteit, als homoseksueel leidde hij een onverzadigbaar liefdesleven. Voor zijn roman ‘L’herbe à brûler’, een verslag van zijn belevenissen in Brazilië, won hij in 1978 de prestigieuze Franse Prix Renaudot. Zeven jaar later overleed hij op 47-jarige leeftijd, wellicht aan de gevolgen van aids. Daerdens biografie is wat aan de taaie kant, tenzij je kickt op de intellectuele geschiedenis van klein links in Latijns-Amerika. Maar ze schetst met brio het avontuurlijke en spannende leven van deze veel te onbekende landgenoot en laat zien dat politiek in de Koude Oorlogsjaren zelden zonder geweld scheen te kunnen. [Bart Van der Straeten]
Vormen uit de realiteit nabootsen is niet wenselijk, maar schilderkunstig ook ‘volkomen onmogelijk’, vond de Antwerpse kunstenaar Jozef Peeters. Een nieuwe catalogus schetst zijn grote rol in het lokale én internationale cultuurleven van de jaren 1920. Lees verder achter de betaalmuur bij De Lage Landen - en koop meteen het hele nieuwe nummer: 'School maken'.
Sinds afgelopen dinsdag staan de resultaten van de opleiding Boekontwerp, die ik dit voorjaar volgde aan het Plantin Instituut voor Typografie in Antwerpen, tentoon in de afdeling 'Aanwinsten' van het Huis van het Boek in Den Haag. Net als mijn medestudenten - fotografe en ontwerpster Claire Dekens, UX-designer en ontwerper Martin Kisjes, (boek)vormgeefster Roos Laan en kunsthistorica en ontwerpster Laura-Lena Uhlmann, wier bijzondere ontwerpen ook geëxposeerd zijn - boog ik me over de correspondentie van James Ensor met de familie Rousseau.
Op de expo ziet u hoe vijf mensen zich vanuit vijf verschillende invalshoeken op het ontwerp gestort hebben. Het ontwerpproces werd deskundig begeleid door vormgever Jurgen Persijn, de opleidingsorganisatie was in de kundige handen van Jan Van der Linden, de expo werd mee mogelijk gemaakt door Rickey Tax, collectiebeheerder in het Huis van het Boek. Grote dank aan allen voor wat een uitdagend, maar bijzonder leerzaam traject is geworden. Tot 10 september 2023.
Ineens was ze daar, de muze. Naar aanleiding van het huwelijk van nicht Ilse Barbaix met Dieter Van Handenhoven, samen ook bekend als muziekensemble Stile e Gusto (wat stiekem ook reclame is voor mezelf *wijst naar het logo hierboven*).
HUWELIJK
dit is de dans van muziek
een dooraderde fuga
van adem en vingers en
snaren van licht, verklanking
van jacht en van liefde
de tederste toonaard van trouw
dit is het spoor
van aankomend gezang
tweestemmig, synchroon
een kostelijk koor dat zijn noten
verenigt, kamermuziek,
wapengenoten
sta op! sla aan,
blaas aan
vul de longen met lucht,
span de spieren, schraap
wat geschraapt moet, leg
handen in handen
weef vingers in vingers, neem ringen -
en zing
Bart Van der Straeten, 2023
Fier prijkend in de jongste lijst van aanwinsten in het Letterenhuis: een aantal documenten van wijlen mijn tante Orpha Van der Straeten (1923-2014), ook beperkt bekend onder haar dichtersnaam Else van Doren. (In het pas verschenen nummer van Zuurvrij - nr. 44, juni 2023.)
Ana Iris Simón was een nobele onbekende toen ze in 2020 haar eerste boek publiceerde bij een kleine Spaanse uitgeverij. Maar het raakte een snaar, en toen haar striemende toespraak voor de Spaanse premier Pedro Sánchez op YouTube terechtkwam, wilde elke Spanjaard die zien. Meer politieke controverse kwam er toen de voorzitter van de rechts-populistische Vox-partij nonchalant een exemplaar van haar roman op het parlementaire spreekgestoelte legde. Een ‘fascistisch boek’ is het misschien niet, schreef een linkse commentator, ‘maar het is zonder twijfel een boek waar een fascist geen aanstoot aan zal nemen’.
Dat heeft te maken met het nostalgische karakter van ‘Feria’. Het hoofdpersonage in de onverbloemde autobiografie heet Ana Iris en is 29. Ze deelt een flat in een hippe wijk in Madrid en bezit, zoals veel van haar generatiegenoten, ‘alleen een iPhone en een IKEA-kast van 30 euro’. Wanneer ze haar leven vergelijkt met dat van haar ouders op haar leeftijd (gesetteld, vaste jobs, kinderen), doet het er in alle opzichten voor onder. Dat komt door een verschil in materiële welstand (‘mijn generatie weet dat we nooit onze handtekening zullen zetten onder een vast contract en dat we daarom geen kinderen krijgen’), op zijn beurt het gevolg van een globalistisch liberaal-kapitalistisch vooruitgangsdenken dat verkeerd is uitgedraaid. In het beginhoofdstuk – en helaas bijna alleen daar – wordt die ideologie met de vlammende verontwaardiging van een indignado ontmaskerd. Erasmus is niets anders dan ‘een subsidie om Europese middenklassen met elkaar te kruisen en te zorgen dat ze Europese soa’s oplopen’. De keuzevrijheid die haar generatie heeft, is een valse, want de opties zijn arbitrair en tijdelijk en maken hen allemaal even eenzaam. Wat Ana Iris en haar generatiegenoten dachten te willen, blijkt ‘lucht, leegte, niets’. Hebben ze een verkeerde keuze gemaakt? Hádden ze eigenlijk een keuze?
De rest van het boek is één lange lofzang op haar jeugd in de dorpen van La Mancha, de reliëfloze streek in centraal Spanje die ook het decor was voor de avonturen van Don Quichot. Haar grootouders waren kermiskramers; ze hadden weinig geld, maar trokken door heel Spanje en waren gelukkig. In de grote familie vol ooms, tantes, neefjes en nichtjes werd goed voor elkaar gezorgd. De mensen waren misschien niet zo hoogopgeleid als nu, maar ze hadden verhalen, en ze waren op hun manier wijs. Op de achtergrond van Ana Iris’ jonge leven komt de politiek weleens voorbij (een ETA-aanslag, een vader die communistisch was omdat zijn vader dat was), maar een centrale rol speelt ze niet in het familieleven.
Aan het einde van het boek richt Ana Iris zich tot haar nog ongeboren kind. Alles wat het waard is om doorgegeven te worden, zijn dingen die door de vooruitgangsideologie ontwaard zijn: familiebanden die generaties teruggaan, plekken waar de dingen zo zijn omdat ze nu eenmaal zo zijn, en dat al eeuwenlang, opvattingen en gebruiken die ouders doorgeven aan kinderen, en zij op hun beurt aan toekomstige generaties. Een wereld die niet lijnrecht vooruit wil, maar de cirkels van de geschiedenis herhaalt.
Als Ana Iris Simón daarmee impliceert dat we te veel hebben laten verdwijnen en dat we sociale verbondenheid moeten herwaarderen, heeft ze overschot van gelijk. Maar haar alternatief, met homogene families en heldere genderrollen, geworteld in een eenvoudige, katholieke dorpsgemeenschap, leunt gevaarlijk dicht aan bij een protectionistische reactionaire idylle die radicaal-rechts graag propageert. Het is onwaarschijnlijk dat Simón zich daar zelf niet van bewust was. Dat ze het toch deed, kan twee dingen betekenen: of ze was naïef en ging ervan uit dat haar lezers heus wel het verschil zien tussen een roman en een keuze in het stemhokje, of ze vond het niet erg dat haar boek mee zou surfen op de golf van populisme en conservatisme die ook in Spanje de politiek bepaalt. Het eerste kun je onverstandig noemen, het tweede onverantwoord. [Bart Van der Straeten]
De cijfers liegen er niet om: van alle doden die wereldwijd vallen door vuurwapengeweld, sterft 82 procent in de VS. Amerikanen hebben bovendien 25 keer meer kans om neergeschoten te worden dan inwoners van andere welvarende landen. In ‘Bloedbadnatie’ gaat Paul Auster na waar die innige band tussen Amerikanen en hun vuurwapens vandaan komt.
Hij ziet de wortels ervan in de kolonistentijd, toen elke 16-plusser geacht werd een musket bij zich te hebben en deel uit te maken van een militie. Het Tweede Amendement, dat spreekt over ‘het recht van de mensen om wapens te bezitten en te dragen’, is al een halve eeuw een politieke twistappel. Zelf heeft Auster niet veel op met vuurwapens, al blijkt zijn grootmoeder zijn grootvader doodgeschoten te hebben, en wijst een geslaagde eenmalige poging op een aangeboren talent voor kleiduifschieten. Maar ook na Austers hallucinante overzicht van recente massale schietpartijen, geïllustreerd met foto’s van Spencer Ostrander, blijft de vraag: wat te doen? Een totaalverbod op wapens heeft geen kans op slagen, weet Auster. Het zal moeten beginnen met een reflectie op welke natie de VS zijn geweest en welke natie ze willen worden. Uiterst relevant voor Austers landgenoten, maar als Europeaan sta je – gelukkig? – een beetje buitenspel. [Bart Van der Straeten]
Het eerste nummer van 2023 van het onvolprezen tijdschrift Internationale Neerlandistiek, waar ik redactiesecretaris van ben.
Rust, licht en evenwicht kenmerken het oeuvre van Marie-José Van Hee. In haar bijna vijftigjarige carrière slaagde de architecte erin zichzelf het zwijgen op te leggen en in de plaats haar werken te laten spreken.
Over a career lasting almost fifty years, the Flemish architect Marie-José Van Hee has developed a personal style at the heart of which is the search for harmony, simplicity and a protective effect. The Antwerp International Arts Centre De Singel in Antwerp is currently holding an exhibition about Van Hee that is as austere as her work.
En bientôt 50 ans de carrière, l’architecte flamande Marie-José Van Hee a développé un style personnel dont la quête de l’harmonie, le dépouillement et l’effet protecteur constituent les maîtres-mots.
Van 1959 tot 1978 wisten lezers van de socialistische krant Vooruit wat ze mochten verwachten, linksboven op de tweede pagina. Daar stond het Boontje, het cursiefje waarin de auteur van ‘De Kapellekensbaan’ de wereld beschreef en becommentarieerde, boos om de baldadigheid ervan (vooral in de eerste tien jaar) of ontroerd door de eigen omgeving (in de jaren erna).
Alleen al in Vooruit verschenen er 4.903, en eerder had Boon er elders al gepubliceerd. In het 21ste deel van zijn verzameld werk zijn al die korte stukjes verzameld. Met humor, weemoed en spitsvondigheid vertelt hij over de meest uiteenlopende onderwerpen, van de wereldpolitiek tot de Vlaamse keuken, van René Magritte tot Marilyn Monroe, en het vaakst van al over zijn eigen huisje, tuintje en boompje.
De omvang van het boek (meer dan duizend pagina’s) schrikt af, het nawoord is ontmoedigend volledig, en toch moet u het kopen. De Boontjes behoren, met de cursiefjes van Simon Carmiggelt en Godfried Bomans, tot de smakelijkste krantenstukjes die ooit in het Nederlands zijn geschreven. Als u er geregeld in grasduint, zult u het snel eens zijn met Boontje dat ‘de doodgewoonste dingen in dit leven de schoonste avonturen worden als ge ze opschrijft in een boekje’. [Bart Van der Straeten]
Toen de Antwerpse schepen van Cultuur Nabilla Ait Daoud haar gedicht ‘Losgeld’ weigerde omdat het ‘niet door de stad besteld’ was, trad Ruth Lasters terug als lid van de Antwerpse stadsdichterspoule. Drie van haar vier collega’s volgden haar, de vierde heeft afgehaakt. Intussen hebben de vier een nieuw, officieus stadsdichterschap in het leven geroepen. De hele zaak leverde Lasters de Arkprijs van het Vrije Woord op.
‘Losgeld’ is opgenomen in ‘Tijgerbrood’, de derde bundel van Ruth Lasters. Daarin staan gedichten over Antwerpen, uiteraard, maar ook over het klimaat, de natuur, de maatschappij, de kunst en de taal. Wie haar eerdere werk kent, weet dat je in haar wereld verrassende, kronkelige beelden kunt verwachten, en een schuine blik op wat bekend is.
‘Tijgerbrood’ is kwiek, komiek en speels, maar door de onderhuidse weerhaken ook aangenaam ontregelend. Een gedicht als ‘Abrikozen’ laat zien hoe een alledaagse waarneming op licht absurde wijze kan ontaarden in haar universum: ‘vlekkerige, harig geworden abrikozen’ lijken op ‘tennisballen voor de training van de ballenrapers’, op hun beurt ook een soort dichters: het zijn ‘weergaloze vangers van / het onbedoelde’. [Bart Van der Straeten]
De Nederlandse vertaling van ‘De Pool’ komt precies tussen twee grotere taaledities in: de Spaanse verscheen al vorig jaar, de Engelse volgt in de zomer. De Zuid-Afrikaanse Nobelprijswinnaar van 2004 gunt de wereldpremières van zijn boeken tegenwoordig aan kleinere taalgebieden of aan uitgeverijen in het zuidelijke halfrond (de Spaanse editie verscheen bij een Argentijnse uitgever). J.M. Coetzee lijkt dus gevoelig voor de machtsverhoudingen tussen talen, maar ook voor de betekenisverschuivingen die andere talen meebrengen. Elke nieuwe vertaling van zijn werk lijkt hij als een nieuw boek te beschouwen. Een tekst die anders is dan de tekst in de oorspronkelijke taal, zonder dat het verschil precies te vatten is. Over dat ongrijpbare, die restfractie, die hopeloos verloren gaat en toch oorverdovend aanwezig is, gaat het ook in ‘De Pool’, een bijzonder intelligente parabel over gebrek, verlangen en vergankelijkheid.
Die Pool is Witold Walczykiewicz. Op uitnodiging van een culturele vereniging landt hij in Barcelona. De 48-jarige bankiersvrouw Beatriz moet hem opvangen. In haar naam klinkt Dante’s Beatrice door. De Pool is 72, hij heeft furore gemaakt met zijn interpretaties van Chopin en komt die nu ten gehore brengen voor de bemiddelde en burgerlijke Barcelonese melomanen. Pianist wil hij zichzelf niet noemen, liever spreekt hij in zijn eigen, wat gebrekkige Engels van ‘een man die pianospeelt’. Met dezelfde ingetogen bescheidenheid zoekt hij in de weken en maanden na het concert contact met Beatriz. Hoffelijk, niet dwingend, met zachte woorden en onopzichtig gedrag: ‘Jij maakt me rustig,’ zegt hij, ‘je beschermt me.’ Even later vraagt hij haar mee te gaan op tournee door Brazilië. Beatriz, die in een soort verstandshuwelijk samenleeft met haar vreemdgaande man, wordt erg onrustig van Witolds voorstel. Ze besluit er niet op in te gaan. Maar hoezeer ze zichzelf er ook van probeert te overtuigen dat ze helemaal niets voor hem voelt, haar geest blijft als een nieuwsgierige gier rond de onvatbare, ‘kadaverachtige’ figuur van de Pool cirkelen. Zijn beschaafde helderheid confronteert haar met het kluwen van woorden, gevoelens en gedachten dat hij in haar losmaakt: ‘Wat wil ze van hem dat hij weigert te geven?’
Er komt een moment dat ze samen zijn, en er komt een moment dat ze uit elkaar gaan. Maar minder dan over die feitelijkheden gaat ‘De Pool’ over wat er in ons hoofd gebeurt als we geconfronteerd worden met een andere mens. Over het verlangen om precies te weten wat de ander wil en voelt en wat wij zelf willen en voelen, en de onmogelijkheid om daar zekerheid over te krijgen. Is het liefde of is het medelijden? Wat betekenen die woorden? En hoe interpreteren anderen die?
Constant wordt er vertaald in ‘De Pool’, van het Pools naar het Engels naar het Spaans, soms van het Spaans naar het Russisch of het Frans. Er worden brieven geschreven, er wordt gebeld, gemaild, gesproken, aangeraakt. Het hele scala aan communicatiemiddelen passeert de revue, in het begin lijkt zelfs de verteller niet te weten wat zijn personages hem precies te melden hebben. Maar op geen enkele manier komen verteller of personages dichter bij de kern, laat staan bij elkaar.
‘Waarom leeft Chopin voort, denkt u?’ vraagt de nuchtere, 21ste-eeuwse Beatriz na het concert aan de pianist. ‘Omdat hij ons over onszelf vertelt. Over onze verlangens. Die soms verlangens zijn naar wat we niet kunnen krijgen,’ zegt Witold. Kunst, toont Coetzee in deze magnifiek melancholische novelle, is de tijd- en ruimteloze zone bij uitstek waarin mensen elkaar vinden in het niet bij elkaar kunnen komen. [Bart Van der Straeten]
Ghostwriting & redactie voor een zeer noodzakelijk boek waarin ervaringsdeskundige Rita Gielen en professor Lode Godderis verhalen brengen over en duiding geven bij pesten op het werk.
Een man met de obsessieve drang zich te vereenzelvigen met het nieuwe, het vooruitstrevende, en zich op te werpen als de voorvechter daarvan: dat beeld van Theo van Doesburg komt naar voren uit de biografie die Sjoerd van Faassen en Hans Renders schreven.
De Vlaamse primitief Jan van Eyck heeft samen met zijn broer Hubrecht het Lam Gods geschilderd, maar minder bekend is dat de broers een zus hadden die ook tekende en schilderde, Margriete. Er is weinig over haar bekend, dus had jeugd- en non-fictieauteur Kathleen Vereecken in haar nieuwe roman vrij spel om zich in haar in te leven. Daarin schetst ze vakkundig en met vaart hoe een vrouwenleven er in de middeleeuwen uitgezien kan hebben.
Haar Margriete is een nieuwsgierige, open geest die geen genoegen neemt met de beperkingen die vrouwen destijds ervoeren. Vereecken laat haar het schildersatelier van haar broer leiden als hij op reis is, en ze schildert mee aan het retabel – eerst alleen de bloempjes en kleine objecten, later vult ze ook gezichten van figuranten in. Zo wekt ze het topstuk mee tot leven.
Met haar roman laat de schrijfster ons de middeleeuwse wereld door de ogen van een vrouw zien. De vrouwelijke personages illustreren de posities die vrouwen in die tijd in konden nemen. ‘Margriete’ is een eendimensionaal maar helder verhaal, een overtuigende schets van een historische periode, met fraai gepenseelde zintuiglijke waarnemingen. Een ode aan de vrouw en de kunst, en een mooie aanvulling op ‘De Bourgondiërs’ van Bart Van Loo. [Bart Van der Straeten]
Meer seks dan vroeger, waarachtiger beschrijvingen van lichamelijke ongemakken, mannen met zwakheden in plaats van dominante players: zelfs stationsromannetjes veranderen mee met hun publiek. De kern blijft echter onveranderlijk: er wordt gesmacht, verlangd, gehoopt, gewanhoopt en uiteindelijk geconsumeerd. HEA-novels worden ze ook wel genoemd: happily ever after. In ‘Pleidooi voor pulp’ breekt de Nederlandse auteur en criticus Kees ’t Hart een lans voor de romance novel. Liefdesromannetjes zoals in de Bouquet- of Harlequin-reeksen scheren hoge toppen in de bestsellerlijsten. Auteurs als Nora Roberts en Amy Adams bereiken telkens opnieuw miljoenen lezers – vooral vrouwen, net als de auteurs in het genre. ’T Hart noemt zichzelf ‘gewoonweg een geschikte lezer van deze literatuur’, waarin het gaat om ‘emotionele bevrediging’, en las een vijftigtal recente pulpromans. Dat het ‘een belangrijk en interessant genre’ is dat ‘meer aandacht’ verdient, maakt hij niet echt hard, en zijn stelling dat ‘zonder deze lectuur de leescultuur zal verdwijnen’, bevat vooral lucht. Maar zeker in de eerste hoofdstukken presenteert hij een prettig leesbaar verslag van zijn leesonderzoek, dat onder meer laat zien hoeveel je op Goodreads te weten kunt komen, als je wilt nagaan wat lezers waarderen in een boek. [Bart Van der Straeten]
Het derde nummer van 2023 van het onvolprezen tijdschrift Internationale Neerlandistiek, waar ik redactiesecretaris van ben.
-
Nicolas Liucci-Goutnikov: ‘Ha! Ha! Ha! The Humour of Art’
Van het urinoir van Marcel Duchamp tot de video’s van Salvador Dalí en de mosselpot van Marcel Broodthaers: met kunst, weet dit boek, kunt ge lachen. In het begeleidende essay legt een heel slim iemand uit dat humor een probaat middel is tegen verstening en verstarring. Als Humo-lezer wist u dat natuurlijk al lang.
-
Rolling Stone: ‘The 500 Greatest Albums of All Time’
De spons erover, dachten ze in 2020 bij Rolling Stone. Na 17 jaar was hun lijst van beste platen aller tijden aan een reset toe. Beyoncé, Taylor Swift en andere new kids on the block werd naar hun topplaten gevraagd. Het resultaat was een nieuwe lijst, waarin vele golden oldies zijn verdwenen en talloze nieuwkomers een plek hebben gekregen. Het verhaal van die lijst, mét klassieke Rolling Stone-reportages en -foto’s, is nu in een boek-op-lp-formaat gegoten. Gewicht: twee kilo.
-
Nick Cave: ‘The Complete Lyrics 1978-2022'
Vers van de pers en oorverdovend compleet! Deze bijgewerkte editie bevat álle songteksten die de zwarte van Warracknabeal tot op heden bij elkaar pende, van The Birthday Party over de ‘Murder Ballads’ tot de hartverscheurende rouwberichten op ‘Skeleton Tree’ en de bijna-smartlappen van ‘Carnage’ (‘Yeah, this much I know to be true / This morning is amazing and so are you’). Als Bob Dylan de Nobelprijs voor literatuur mag winnen, dan Nick Cave ook.
-
Aindrea Emelife: ‘A Brief History of Protest Art’
Een visuele reis door meer dan honderd jaar aan protestkunst. Want als onrecht, ongelijkheid en onderdrukking op een samenleving wegen, dan merk je dat eerst in gedichten, schilderijen, foto’s, films, en tegenwoordig ook Facebookposts, memes en TikTokfilmpjes. Het is het eerste boek van Aindrea Emelife, die voor de burgemeester van Londen werkt en schrijft voor ‘Elle’ en ‘Vanity Fair’, maar de Nigeriaans-Britse prijkte wel al in Forbes’ ‘30 onder de 30’-lijstje. Daar gaan we nog van horen.
-
Wim Opbrouck: ‘Openbare werken, Vol. 1'
Een openhartige inkijk in het brein van de bekendste creatieve chaoot van Bavikhove, deelgemeente van Harelbeke, én omstreken. ‘Mijn schetsboeken lezen als een soort autobiografie,’ zegt Wim Opbrouck er zelf over, en meer argumenten hebben wij niet nodig. In ‘Openbare werken’ bundelt de acteur, zanger en presentator voor het eerst zijn beeldend werk, zonder enige vorm van censuur.
-
Marcel Proust: ‘De vijfenzeventig bladen en andere manuscripten’
Vaste prik in ‘als ik er eindelijk eens tijd voor heb’-lijstjes: Proust lezen. Geen betere aanleiding dan deze uitgave van een verloren gewaande voorstudie van zijn cyclus ‘Op zoek naar de verloren tijd’. Die voltooide hij in 1922, maar hij wordt een eeuw later nog steeds volop verkocht. De 75 handbeschreven vellen werden in 1954 ontdekt door de Parijse uitgever Bernard de Fallois, maar pas na zijn overlijden geopenbaard. Nu ook aan ons, Nederlandstalige stervelingen.
12 oktober 2009: de dag waarop God stierf. De meest tot de verbeelding sprekende Belgische wielrenner sinds decennia vond een roemloos einde in een groezelige hotelkamer in Senegal. Op basis van eigen onderzoek en gesprekken reconstrueert Tom Simpson-biograaf Andy McGrath het levensverhaal van een wonderlijk talent voor wie een leven in de schijnwerpers misschien niet het meest geschikte leven was. Lézen, al was het maar om ons te herinneren aan wat we al wisten: ‘Het leven is nooit eenvoudig en niet per se eerlijk.’
-
Christiane Struyven: ‘Moeten vrouwen naakt zijn om in het museum te hangen?’
Een kunstboek met een titel die geheid een gesprek op gang brengt, zéker als nonkel Frans al een paar Irish coffees achterover heeft geslagen tegen de tijd dat de cadeautjes worden uitgepakt. Maar geen zorg: dit unieke overzicht van ‘vrouwelijke kunstenaars van 1850 tot nu’ is geen feministisch pamflet, noch droge geschiedschrijving. Kunsthistorica Christiane Struyven vertelt het verhaal van vijftig kunstenaars die u dringend (beter) moet leren kennen, onder wie Frida Kahlo, Louise Bourgeois, Yayoi Kusama en Hannah Wilke.
-
Miroslav Sekulic-Struja: ‘Petar & Liza’
Een poëet ingehaald door de realiteit, een pacifist die een geweer hanteert, een einzelgänger die niet zonder anderen kan: zo tegenstrijdig is hoofdpersoon Petar in de beste graphic novel van het jaar. Dat de Kroaat Sekulic-Struja in de jaren 90 getuige was van de burgeroorlog in zijn land, sijpelt door in het fatalistische, unheimliche sfeertje van zijn verhaal. Gelukkig is er ook plaats voor wilde excessen en naoorlogse knaldrang.
-
Thierry-Maxime Loriot: ‘Jean Paul Gaultier: JPG from A to Z’
Een stijlvol en kleurrijk overzicht van meer dan vijf decennia aan unieke silhouetten van het enfant terrible van de Franse mode, met foto’s van iconische kledingstukken zoals Madonna’s korsetten en Kylie Minogues toneelkostuums. De kans is niet onbestaande dat uw familieleden het vooral ‘speciaal’ zullen vinden.
-
Eleanor Watson & James Bird: ‘Football: Designing the beautiful game’
‘Al Rihla’ heet hij, de officiële bal van het WK in Qatar. Inderdaad: die bal die Romelu Lukaku zelfs na drie pogingen niet in het doel van een Kroatische keeper kreeg. Om maar te zeggen: ook ballen worden ontworpen. Net als clublogo’s, vlaggen, stadions, voetbalschoenen, truitjes en tal van andere parafernalia. Deze catalogus bij de gelijknamige expo in Londen laat zien dat voetbal niet alleen oorlog is, maar ook gewoon kunst.
-
Bart Van Loo: ‘Mijn Frankrijk’
In deze vuistdikke luxe-uitgave is voor het eerst alles bijeengebracht wat meesterverteller en eeuwig Bourgondiër Bart Van Loo de afgelopen jaren over zijn geliefde Frankrijk schreef. In meer dan duizend eloquente en erudiete bladzijden gidst hij de lezer langs geschiedenis, muziek, literatuur, eten en drinken, seks en erotiek. Van baguette tot Balzac, Parijs retour, via de vermiljoenen spleet: een zalig leesavontuur voor bij de camembert.
-
Genesis P-Orridge: ‘Nonbinary: A Memoir’
Van geboorte heette hen gewoon Neil, zoals iedereen. Maar na het zien van collages van de surrealisten in de jaren 60 was het hek van de dam: kunst zou hun wereld worden, Genesis P-Orridge hun zelfgekozen naam. Muziekfans kennen hen van de bands Throbbing Gristle en Psychic TV, in hun thuisland maakte hen ook naam als performanceartiest, experimenteel kunstenaar en occultist. Het laatste boek van één van de allervroegste voorvechters van non-binariteit (P-Orridge overleed in 2020) is een memorabel memoir, nu ook in deze pas verschenen paperbackversie.
Onder het genot van een glas chardonnay denken bedaagde zestigers in onze omgeving nog wel eens terug aan hun punkjaren, vol rattenkopkapsels, rage en revenge. Speciaal voor hen heeft punkkenner en Sex Pistols-biograaf Jon Savage honderden hoezen van punksingles bij elkaar gebracht, van The Stooges via Ramones tot The Clash. Koop het boek, steek een veiligheidsspeld in uw oor en scheur uw jeans aan stukken. En dan allemaal samen: oi oi oi!
Het tweede nummer van de 60ste jaargang van Internationale Neerlandistiek is een themanummer over Nederlandse reisliteratuur, samengesteld door Rick Honings en Esther Op de Beek.
Naamloos zijn ze meestal, de affiches die ons op straat toeschreeuwen, de logo’s die we zo gewoon zijn dat een halve blik volstaat, de pancartes aan de drankstandjes op een onfrisse festivalweide. Maar in uitzonderlijke gevallen komt de maker ervan toch in beeld. In 2020 overleed grafisch ontwerper Tom Hautekiet. In het pas verschenen ‘Kiet. Verzameld werk’ wordt hij door vrienden en familie gememoreerd. Dat gebeurt op passende wijze, met een beperkt aantal anekdotes en vooral heel veel voorbeelden van zijn ontwerpen. Voor wie net als ondergetekende in de jaren 90 en de vroege nillies tot wasdom kwam, vormen ze een ‘feest van herkenning’, zoals de inleiding zegt. De huisstijl van Rock Werchter, de affiches van De Nachten, de logo’s van cultuurhuizen als Villanella (dat varkentje!) en Handelsbeurs, het embleem van Sporza, de cd-cover van Zita Swoons ‘I Paint Pictures on a Wedding Dress’... tot op vandaag staan ze in de memorie gebrand van de generatie die net te vroeg ter wereld kwam om recht te hebben op een aangeboren smartphone. Het straffe is dat je je na dit boek realiseert dat je beeld van die periode grotendeels gevormd is door één man. Het stomme dat je pas nu beseft dat je je nooit hebt afgevraagd wie al dat fraais bedacht, en dat hij eerst moest doodgaan om het antwoord te weten. [Bart Van der Straeten]
Op woensdag 22 juni 1983 toont de tv beelden van een gepassioneerde paus Johannes Paulus II, die net aangekomen is in zijn thuisland Polen en er toegejuicht wordt door miljoenen geloofsgenoten. In hun appartement in Vaticaanstad, waar ze als leken in de kerkelijke administratie werken, brengt de familie Orlandi de avond in angst door. Emanuela, hun dochter van 15, vertrok in de late middag naar de muziekschool in het centrum van Rome, maar ze is niet thuisgekomen. De poorten van het Vaticaan zijn zelfs al dicht. Dat ze was aangesproken door een man, had ze gezegd toen ze vanop de school even belde: of ze wat geld wilde verdienen door producten te verkopen van het cosmeticamerk Avon. Dat telefoontje is, tot op vandaag, het laatste contact dat haar familie rechtstreeks met haar had.
Wat daarna volgt, dat zie je in de nieuwe, razend spannende docureeks ‘Vatican Girl’ van Mark Lewis (Don’t F**k With Cats; The Windsors). In vier afleveringen van een uur worden alle sporen, suggesties en achtergronden nagelopen die de voorbije veertig jaar een rol hebben gespeeld in de zaak. En dat zijn er vele: het onderzoek kent meer spectaculaire wendingen dan Siegfried Bracke er op een zorgeloze zomerdag kan maken. Valt in de eerste aflevering vooral de laksheid van de Romeinse politie op (‘maak je geen zorgen, jullie dochter komt wel terug, zo knap is ze nu ook weer niet’), vanaf aflevering twee gaat het oerend hard en zou je denken dat je midden in een suspensrijke Dan Brown zit, zoals een journalist in de reeks zegt. De mysterieuze ‘Americano’, een beller die Italiaans spreekt met een Amerikaans accent en een van de ontvoerders van Emanuela beweert te zijn, eist dat Mehmet Ali Ağca wordt vrijgelaten – de Turk die twee jaar eerder een aanslag pleegde op de paus. En vanaf dan regent het complottheorieën over alle zeven heuvels van de Eeuwige Stad. Was het de KGB die Ağca aanstuurde? Zijn het de Russen die Emanuela vasthouden? Of is het de maffia? Een jaar voor Emanuela’s verdwijning was Roberto Calvi, het hoofd van de Banco Ambrosiano en de bankier van de paus, bungelend aan een touw teruggevonden onder Blackfriars Bridge in Londen. Was Emanuela het tweede slachtoffer in een duister geldgeschil tussen kerkelijke macht en maffia?
Wanneer in aflevering drie ineens een nieuwe getuige opduikt, die zegt de hoofdorganisator te zijn van de ontvoering, val je net niet van je stoel: hoe heeft die familie, broer Pietro(die het meest aan het woord komt) voorop, het hoofd koel kunnen houden in die jarenlange dollemansrit van verklaringen, hypotheses, emoties? IJzingwekkend zijn de archiefbeelden van de tv-confrontatie tussen de vlammende Pietro en deze nieuwe getuige: zit die man daar écht uit vrije wil samen met de ontvoerder, misschien wel de moordenaar van zijn zus?
De verdwijning van Emanuela houdt Italië al veertig jaar in de ban. Nog in 2019 werd op een begraafplaats in het Vaticaan een graf opengemaakt, na een anonieme aanwijzing dat het meisje daar begraven zou zijn. Maar het graf bleek leeg, en de zoektocht naar de waarheid gaat voort. In aflevering vier, die brutaal op de ziel trapt van de rechtschapen mens die u als Humo-lezer natuurlijk bent, wordt met overtuigend bewijs en een nieuwe deus ex machina-getuige hard gemaakt wat al van in het begin van de verdwijningszaak vermoed werd. Dat er één machtige instantie is die de waarheid kent, en die zelfs al vanaf dag één kent. Maar dat die instantie uit laffe zelfzucht al veertig jaar lang zwijgt als een graf. ‘Emanuela è in cielo’, zien we paus Franciscus bij een onverwachte ontmoeting op een onbewaakt moment in het oor van broer Pietro fluisteren, ‘Emanuela is in de hemel’. Na Vatican Girl wens je die patserpaap en zijn hypocriete katholieke kliek een gloeiend hete rollercoaster naar de hel. [Bart Van der Straeten]
Uit zijn lood geslagen: dat is Luc Haekens op het moment dat hij uit zijn Schotse taxi stapt. Hij is op weg naar zijn dochter Justine, die nooit langer dan drie weken van huis was, maar nu al een maand in Edinburgh zit, de eerste van haar vijf maanden op Erasmus. Dat zijn dochter hier komt studeren, vertelt hij aan de taxichauffeur. Of de Schotse hoofdstad een nice city is?
Wel, dat valt dus nogal tegen. Het is nogal een dangerous city, weet de rechtsrijdende bolidebestuurder, er is een uit de kluiten gewassen drug culture. Haekens valt compleet uit de lucht en bezigt van pure emotie de taal van Shakespeare alsof het zijn eigenste Scherpenheuvels was. ‘You mean that?’, vraagt hij verrast, alsof Haekens toen ‘Trainspotting’ in de zalen liep zelf op Erasmus was, ergens diep in een Keltische toiletafvoer bijvoorbeeld. Maar ook al ziet het sociaalachtige woonblok waar dochterlief verblijft er niet heel erg uitnodigend uit, het gaat haar gelukkig best goed.
Elk jaar gaan zesduizend Belgische studenten dankzij het Erasmusprogramma een tijdlang les volgen aan een buitenlandse universiteit. Nu zijn eigen oogappel Justine één van hen is, wil Haekens, nu eens niet in de rol van nar, nagaan wat die studenten daar zoal doen en hoe jongeren vandaag in het leven staan. In deze reeks volgt hij tien zulke studenten en drie ervan kwamen in de eerste aflevering wat uitgebreider aan bod. Naast Justine (rechten in Schotland) is er de vlotte Tuur (sportwetenschappen in Noorwegen). Al na een week mag hij met z’n studiegenoten op uitstap: gezellig crosscountryskiën bij min tien! En Luc, die toegeeft nog nooit op de latten te hebben gestaan, gaat mee. Voelt u’m komen? Inderdaad: Tuur glijdt soepel de heuvel af, Luc strompelt en valt in de sneeuw, de betere Jommekeshumor. Maar de opgeruimde Tuur, naar eigen zeggen ‘een persoon dat (sic) de laatste tijd heel gelukkig is’ en ‘nooit een moment van tristesse heeft’, weet: ‘Hoe meer je valt, hoe beter je wordt.’ Dat hij later ‘brandweer’ wil worden, vertelt hij nog, en ‘een goede leider’ wil zijn. Hij heeft ‘nog nooit een tegenslag meegemaakt’.
Dat is wel even anders voor de derde student. Arthur was voorbestemd om in een rolstoel te belanden. Door cerebrale parese kan hij zijn spieren moeilijk controleren. Maar wilskracht en jarenlange aanhoudende kinesietherapie zorgen ervoor dat hij toch zelfstandig kan leven en studeren. Oost-Europese talen en culturen, meer bepaald, met nadruk op Russisch en Bulgaars. Hij had nooit geloofd dat hij, net als zijn oudere broer en zus, op Erasmus zou kunnen. Maar daar is hij: in een Sovjetblok in een verre buitenwijk van Plovdiv, een historische stad centraal in Bulgarije. Bijna niemand spreekt er Engels, weet hij al, dus hij zal zijn Bulgaars veel kunnen oefenen. Na een bezoek aan het rectoraat, wil de jongeman nog bij de kapper, vertelt hij aan Luc. ‘Om mijn nagels te laten knippen. Want dat is moeilijk om zelf te doen.’ Of dat bij een kapper kan? Hij had het opgezocht, en in Bulgarije zou het kunnen. Een paar tellen later staat hij alweer buiten. ‘Ze wil het precies niet doen.’ Maar hij laat het hoofd niet hangen: ‘de volgende dagen zoek ik een andere kapper’. Het Erasmusverblijf in Plovdiv is ‘een ervaring die mij op termijn veel deugd gaat doen’, zegt Arthur.
Ik hoop het van harte voor hem, want het grote onbekende lijkt in de eerste aflevering van het gelijknamige programma vooralsnog even saai en gewoontjes als thuis. [Bart Van der Straeten]
‘Als Mohammed nu leefde, had hij ook gewoon sneakers en een smartphone, hoor.’ Dat is niet het antwoord dat Sophie ten Boer verwachtte van haar moslimvriendin. Sophie is een jaar of 15. Haar vader, de advocaat Sjoerd, is een paar maanden eerder gestorven in een fietsongeluk, haar moeder is al langer dood. Wanneer ze een dossier van haar vader terugvindt over een IS-bruid die hij vrij heeft gekregen, wil ze daar meer over weten. Intussen maakt ze, om dichter bij haar vader te komen, een werkstuk voor school over ‘hoe de islam echt is’. Ze doet dat samen met Zala, ‘zon’ in het Arabisch, een meisje van Afghaanse komaf uit haar school. Maar hoezeer Sophie ook lonkt naar de zuiverheid en de wijsheid die ze op Zala projecteert, haar vriendin houdt er een veel minder verheven kijk op haar godsdienst op na. ‘Om een goede moslim te zijn hoef je niet terug naar de oertijd, hè?’ Sophie verlangt naar duidelijke antwoorden, een waterscheiding tussen goed en kwaad, maar hoe meer ze zich in het verleden van haar vader en in de islam verdiept, hoe complexer de werkelijkheid lijkt. Beetje bij beetje worden haar aannames ondergraven. De vaste grond waarnaar ze zo snakte, en die ze hoopte te vinden met haar onderzoek, blijkt een dreigend en zompig moeras.
Voor wie ‘Muidhond’ heeft gelezen, het met de Bronzen Uil bekroonde en later door Patrice Toye verfilmde debuut waarin de Nederlandse Inge Schilperoord in de geest kroop van een jongeman met pedofiele neigingen, is haar nieuwe boek een feest van herkenning. Ook ‘Het licht in de stad’ stelt scherp op een personage dat niet zo helder denkt. Jonathan uit ‘Muidhond’ was licht autistisch, Sophie is getraumatiseerd door het verlies van haar vader. Ze hunkert heel erg naar ‘bescherming’ en ‘ergens bij horen’, hanteert neurotische trucjes om zichzelf tot bedaren te brengen en lijkt geregeld te dissociëren. En ook nu speelt het hele verhaal zich hoofdzakelijk tussen de twee oren af van een hoofdpersonage met, in de woorden van haar vader, ‘een te levendige fantasie’. Schilperoord, werkzaam als forensisch psychologe, bezit de gave om precies over te brengen wat zich afspeelt in het hoofd van kwetsbare mensen als Jonathan, en nu ook Sophie. Ze maakt de angst en de dreiging voelbaar die het pubermeisje constant ervaart, de vreemde mix van ‘afschuw en ontzag’ die gepaard gaat met obsessie. Ze legt het magisch denken bloot waarmee Sophie betekenis probeert te geven aan de realiteit, en toont hoe eenzaam ze zich voelt en hoe intens ze daardoor verlangt naar veiligheid en bescherming. Tot aan het slot word je in een beklemmend perspectief gedwongen waarin de grens tussen feit en fictie alleen maar minder helder wordt en uiteindelijk oplost.
‘Het licht in de stad’ is een vaardig geschreven psychologisch portret van een kwetsbaar pubermeisje. Tegelijk laat het boek zien hoe divers en tegenstrijdig de meningen zijn die vandaag de ronde doen over de islam, en hoe lastig het is daar je eigen plek in te vinden. Met welgekozen citaten uit de Koran en een mooi, maar wat opzichtig spel tussen licht en donker weet Schilperoord Sophies wankele gemoedstoestand in de opbouw en de stijl van de roman te weerspiegelen. Aan de hand van haar hoofdpersonage maakt Schilperoord voelbaar hoe gevoelige mensen kunnen verglijden tot extremen. Maar door haar beperkte blik op de psychologie van één individu lijkt het alsof Inge Schilperoord vooral een ‘Muidhond 2.0’ wilde afleveren. De geopolitieke, economische en sociologische factoren die bijdragen tot radicaal handelen blijven buiten beeld. In een derde boek mag Schilperoord laten zien dat ze nog iets anders kan dan tonen wat in één hoofd gebeurt. [Bart Van der Straeten]
‘Wat ze niet kent, moet ge haar niet leren.’ Hildeke is een ‘mongooltje’, één uit een gezin met negen kinderen, en haar moeder heeft een nogal aparte visie op haar opvoeding. Nadat Lieve Joris furore had gemaakt met boeken over Congo en andere verre oorden wendde de in Amsterdam wonende Limburgse de blik in haar vorige boek naar haar eigen familieverleden. In ‘Terug naar Neerpelt’ vertelde ze over haar broer Fonny, die verslaafd was en stierf na een overdosis, in ‘Hildeke’ stelt ze scherp op twee andere verwanten: haar vader, die zichzelf relativerend ‘de schepper’ noemde, en haar zusje Hildeke. Secuur, sensitief en liefdevol schetst ze de gestage aftakeling van die ‘schepper’, die leed aan dementie, tot aan zijn dood. Ook Hildes verhaal is er één van neergang. Omarmt het zusje in een enthousiaste bui nog haar idool Walter Capiau, een tijd later praat ze amper nog, ‘in pakketjes van hooguit vijf woorden’. Het einde volgt snel. ‘Ze wist nauwelijks wat het betekende in leven te zijn en nu moet ze afscheid nemen,’ bedenkt Lieve. ‘Hildeke’ staat bol van zulke raak geformuleerde observaties. Joris’ hoogst ontroerende kleinood is een hartverwarmende, tedere hulde aan het kwetsbare leven, perfect getoonzet tussen licht en donker, waaruit eens te meer blijkt dat voor dat tere wezen dat mens heet juist in gedeeld leed de grootste schoonheid schuilt. [Bart Van der Straeten]
Het is weer eens wat anders: uitgeverij Das Mag zet dit boekenseizoen een reeksje op over de maanden van het jaar. Twaalf schrijvers nemen elk één dertigdaagse voor hun rekening in een soort kettingtekst: aan het einde van elk boek worden ook de eerste pagina’s van de daaropvolgende maand opgenomen, maar de naam van die schrijver wordt nog niet onthuld. Annelies Verbeke bijt in ‘September’ de spits af. Ze koos die maand omdat zij ‘in de levensfase meent te zitten die bij die maand hoort: het einde van de zomer, het begin van de herfst’. Ze bladert door haar agenda’s van de laatste vijftien jaar en presenteert met licht ironische afstand een ‘onderzoek’ van wat de negende maand voor ‘de auteur’ in petto had. Zoveel schokkends is dat niet: ze werkt, reist, geeft lezingen, zwemt of doet aikido. Het pakkendst zijn passages over de geliefden en de doden, de mensen die ze moest verliezen in september. Tussen elke terugblik staat ze stil bij films, gedichten en kunstwerken waarin september een rol speelt. Geschikte lectuur voor een korte treinrit (in nog geen uur is het uit), met de smartphone in de hand om de referenties op te zoeken. Annelies Verbeke ontlokt je geregeld een glimlach, maar het opzet is al te vrijblijvend. [Bart Van der Straeten]
Terugblikken op een leven dat voorbij is? Dat doe je niet in de vorm van een afgerond verhaal, toont de Amerikaanse Elizabeth Hardwick (1916-2007) in haar meesterwerk ‘Slapeloze nachten’ uit 1979. In een springerig maar soepel ritme rijgt ze brieven, gedachten en herinneringen aaneen. Wat blijft hangen, zijn mensen, relaties, ontmoetingen. Met Billie Holliday, bijvoorbeeld, die leed aan ‘de venijnige, verschrikkelijke vrijheid’, te danken aan ‘een woest wantrouwen tegen het leven’, of de bescheiden werkster Josette, wier arrogante zus in een rolstoel zit met ‘een stralenkrans van invaliditeit’ om haar hoofd. In elk personage dat ze zich voor de geest haalt, en vaak zijn dat vrouwen, herkent Hardwick het verdriet van de verloren droom. Muziekleraressen leren kinderen de ‘toonladders van de teleurstelling’ aan, een boek is ‘een gezwelachtige metgezel bestaande uit de verstoorde cellen van studie, ervaring, denken’. Ook in vertaling blijft haar virtuoze verwoordingsvermogen – ‘scherp als de zweepslag van een furie’, zoals Lauren Groff in het voorwoord schrijft – overeind. ‘Slapeloze nachten’ is een schitterende studie van de menselijke conditie, een boek waarin je zowel de hevige hartenklop voelt als het gecontroleerde gekraak van een brisant brein. [Bart Van der Straeten]